8. Het gesprek van de jongeren na de prediking.
Na de prediking lopen de hoorders terug naar hun bestemming. De weg van “Blauw garen” mocht gebruikt
worden om zo op de boerderij van Graveleyn te komen. Er gaan veel luisteraars met Jacob Jorisse mee naar
binnen. Anderen praten nog na. Achterin de stoet lopen ook jonge mannen. “Als je zo’n stoet ziet, lijkt het
wel of het in processie naar de kermis van Haamstede gaat” , zegt Jacob Walkier. Hij is de 20-jarige zoon
van korenmolenaar Walkier, die naast Graveleyn woont.” ”Er is nogal wat verschil tussen die gruwelijke af-
goderij en dit ter preke gaan”, zegt Bartholomeus Schietekatte uit Zonnemaire. En er mengt zich een derde,
vurige spreker in het gesprek. “Ik moet met diepe schaamte erkennen dat ik nog dit jaar meegedaan heb aan
deze God onterende afgodendienst. Al die aanvoerders van zo’n goddeloze vertoning zullen in de gloeiende
hel gestort worden.” Deze laatste blijkt een nog jonge knaap te zijn uit het rechtsgebied van Bommenede, hij
heet Samuel Hocke en was op een wonderlijke manier in contact gekomen met Jacob Jorisse toen die op
Schouwen was. Deze ontmoeting had in zijn ziel onrust gewekt. Onder de indruk van de nieuwe leer, maar
tegelijk ook voluit rooms, had het in hem een tweespalt gewekt. Onrust en angst was over zijn ziel gekomen.
Maar biechten of naar de mis gaan hadden hem geen rust gebracht. Maar, zonder dat hij besefte waarom, was
hij er toe gekomen om de Heere Jezus aan te roepen . Dit gaf enige verlichting. Zijn biechtvader had hem
bezworen niet naar bijeenkomsten van aanhangers van de nieuwe leer te gaan. De duivel zou hem zeker in
de hel slepen. Het geestelijk gerecht zou hem op een rooster braden. Maar nu, na de versterkende preek, durft
hij er openlijk voor uitkomen. De jonge Walkier neemt hier het gesprek over. Hij vertelt hoe hij als overtuigd
papist de aanhangers van de nieuwe leer bespottelijk maakte. In het bijzonder de boer Graveleyn. Deze
schold echter niet terug, maar vermaande met de geest der zachtmoedigheid, zodat schaamte mijn aangezicht
bedekte. Voor twee jaren , vertelt de jonge Walkier, van zijn zware zielestrijd. Maar dank zij God, de uitred-
ding kwam. Op een morgen, na een doorwaakte nacht, wierp hij zich achter in de boomgaard op de knieën.
Op zijn roepen mocht verhoring plaats vinden. Het was daarna alsof een hoorbare stem hem toesprak: Ik heb
verzoening voor u gevonden”. En dat woord kwam met zoveel kracht, dat hij het mocht geloven. De stem
gaf hem vrede en vreugde. Diezelfde dag nog maakte hij Graveleyn deelgenoot van zijn hartvernieuwende
ommekeer. Van die tijd af is Graveleyn zijn hartsvriend gebleven.
Hoe groot is Uw goedheid eenpaar
Hen die onder Uw vleuglen haar
Te begeven gedinken!
“Looft, ja looft den Heer”, antwoordt daarop de kleinzoon van Bartholomeüs Schietekatte. Hij vertelt, hoe
hij lange tijd zijn oude grootvader tegengestaan heeft en in de ban was van de pastoor. Deze poogde hem
gevangen te nemen in zijn netten. En hij slaagde daarin voor een tijd. Alle gesprekken over de nieuwe leer,
en de namen van degenen die erover spraken, werden trouw naar de biechtvader gebracht. Naarmate hij paus-
gezinder werd, veranderde zijn grootvaders houding: hij vermaande niet meer, bestrafte niet meer en bad niet
meer in mijn aanwezigheid. Intussen groeit bij de kleinzoon een diepe geloofscrisis. De grootvader bemerkt
zijn verschrikkelijke angst en spreekt hem dan wel aan. Maar zachtjes en vol liefde. Hij belijdt zijn zonden
tegen zijn vader, maar die verwijst hem naar de Drie-enige God. Dagen en nachten van het vreselijkste lijden
wisselden elkaar af. Vreselijke folteringen vlogen als bliksemstralen door zijn schuldige ziel. Na een lange
innerlijke strijd, die ook naar buiten toe merkbaar was, maakt de grootvader ruimte en wijst hem op de verge-
vende genade van God de Vader. Als één van de vrienden Johannes 10 leest, gaat het licht in zijn ziel op. In
de preek van Jorisse hoorde hij verklaren wat hij persoonlijk mocht ondervinden. Ook de twee jongelingen
uit Noordgouwe vertellen iets van hun zielstoestand en voelen zich bevrijd van de scherpe en felle pastoor
van Noordgouwe. Daarna nemen velen afscheid van Graveleyn en Jorisse.
Intussen is het schemerdonker geworden. In het westen hangt een donkere lucht. Drie vreemdelingen blijven
dralen, ook als alle anderen weg zijn. Zonder twijfel zullen dat verspieders zijn van de roomse geestelijkheid.
De drie jonge belijders gaan eerst een stukje voort op de weg, maar bij de molen keren ze. Daar overleggen
ze hoe te handelen. Langs de weg groeit een dichte doornheg, gescheiden van de weg door een ondiepe
greppel. De jonge molenaar en Cornelis Gillessen nemen het op zich om op wacht te gaan staan. Op de boer-
derij zullen de kaarsen gedoofd worden, zodat het lijkt of alle gasten huiswaarts zijn gegaan. De wachten
achter de doornheg horen inderdaad de roomse verspieders. “Konden we die boel maar in brand krijgen, dan
zouden wij ze verbranden als muizen!” “Dan zouden ze misschien hun zielen nog redden van de gloeiende
hel. Ze hangen als klitten aan elkaar”. “Het is een vreselijke kettertroep.” horen ze de pastoor van Noord-
gouwe zeggen. “Hoe durven ze. Ze weten toch van de scherpe plakkaten?” “Ja, maar ze worden gesteund door
de groten en de rijken, die hier hun landhuizen hebben. Misschien zijn ze ook wel beschermd door de magi-
straat van Zierikzee. Hebben jullie niet gezien dat de burgemeesters en vele schepenen er vanmiddag ook
waren? En hoe ze luisterden?” De wachters lopen nu al in het donker. De verspieders worden steeds feller in
hun aantijgingen. Ze hopen op strenge straffen voor de ketters. En zeker voor de bewoners van de landhuizen,
zoals Graveleyn. Dan is de buit ook nog voldoende waard!! “Ik word het wachten zat, en als ik kijk naar het
huis, dan denk ik dat ze allemaal weg zijn.” “Ook voor ons is het tijd. Ga met mij om nog een pul bier te
drinken.”
Ook de wachters komen terug en doen verslag van wat ze hoorden. Voor de late bezoekers is het verstandi-
ger om niet de directe verbinding naar huis te nemen, maar via andere wegen te gaan.
9. Hoe twee monniken de herberg van Imanse bezochten en verlieten.
Gehaast lopen drie mannen op de poort af. Nog even en de poort zal voor het nachtelijk uur gesloten worden.
De mannen hebben de preek bezocht. Het zijn de “prekebodens” Kempe en Couwenberg Pieterse, met
Geleyn Willemsen. In de wetenschap dat het gevaarlijk is als ze allen tegelijk aankomen in de stad. Abel
Imanse is er niet bij, maar die zou zeker verdacht worden. Hoe dichter de mannen bij de poort komen, hoe
meer geestelijken ze zien. Vlak bij de poort blijven ze staan, alsof ze op iemand wachten. En dat is ook zo.
Vader Imanse is nog steeds niet terug. Of hebben ze hem gemist? De zoon van Imanse geeft weinig reactie
op de vragen van de kloosterbroeder. Dan stelt hij ze, bedrieglijk lief, aan een kleindochter, dezelfde vragen.
Als daarop geen antwoord van het meisje komt, uit de monnik bedreigingen. In deze sfeer stapt Geleyn
Willemsen binnen. Hij is nog vol van de dienst van Jorisse. Hij richt zich ook tot de monniken, die achter
hun bier zitten. “Jullie zijn dienaars van God, om Zijn dierbaar woord te verbreiden onder het volk”. Hij
spreekt nodigende èn ernstige woorden over de wederkomst en de genadetijd en over het geduld van God,
maar ook over het verderfelijke van het pausdom. Geleyn spreekt vooral de monniken aan, die weliswaar
geen woord zeiden. Ze vertrekken, zonder te spreken, maar in hun ogen blinken tranen...
10. Waarom Imanse zo laat terugkeerde.
“Mijn heer! Bent u Abel Imanse?” “Jazeker. Wat is er aan de hand?” “Ik ben een knecht van het landhuis
daarginds. Mijn baas vraagt u beleefd om even met hem hier binnen te komen.” Onwetend wat hem nu zal
overkomen volgt hij zijn begeleider. Die opent een deur en daarmee staat hij in een grote hoge kamer, die vol
zit met bekende en onbekende personen. Maar allemaal personen met een zekere voornaamheid. En ook heren
van de burgerlijke macht. Zo herkent hij Goesman, de baljuw van Zierikzee, en ook Bruininck, en de burge-
meesters en de schepenen. De schrik slaat toe bij Abel. Hij voelt zich al gauw de minste, maar zeker nu er in
de stad zoveel spanningen leven. Ze zullen hem ter verantwoording roepen. Misschien gevangen nemen…?
Als aan de grond genageld staat Abel daar. De burgemeester spreekt hem vriendelijk toe: “Bent u degene
geweest die het geregeld heeft dat die Jacob Jorisse hier vanuit Vlaanderen in Schouwen komt preken?”
“Nee, heer burgemeester. Hij is uit zichzelf hier gekomen om de woorden des eeuwigen levens te verkondi-
gen”. Opdat moment schreeuwt één van de schepenen de zaal in: “Wat? Woorden van eeuwig leven? Ketterij
is het, niets dan vervloekte ketterij. Ik heb het nu zelf gehoord! En jullie allemaal hebben het gehoord. Tegen
deze vervloekte leer moet opgetreden worden, liefst zo grondig mogelijk en zo spoedig mogelijk. Zo niet, dan
zal ik van mijn recht als schepen gebruik maken. Zoals het nu gaat, is er voor een eerlijk en goed katholiek in
onze stad niet meer te leven. Gelukkig weet burgemeester Claessen de zaak tot bedaren te brengen, door te
zeggen dat de preek niet gehouden is op het grondgebied van Zierikzee. En dus niet onder jurisdictie van de
stad ligt. Dit kan echter de instemming niet hebben van de boze schepen. “Een mooie vertoning,” schreeuwt
hij uit. “Een smoes om er van af te komen. Onze moederkerk gaat te gronde en wij zien het door onze vingers
en zeggen: “Het gaat ons niet aan, ’t is bij de buren. Enkele weken geleden zijn wij ook al door uw toegevend-
heid om de tuin geleid. Laten we het gaan, dan zal het geen maand meer duren of in onze stad wordt dezelfde
gruwelijkheid gehoord. Ik geloof, dat u met uw hele aanhang aangespoord hebt omdat de ketterse gedachten
stiekem ook de uwe zijn. Ik zal mijn recht als schepen doen gelden, bij de bisschop, de landvoogdes en bij de
koning! Plakkaten bekendmaken en er niet naar handelen. Schande, schande. Als jullie geen maatregelen
nemen, dan zullen wij de hele ketterse boel bij de koning aanklagen. Wij groeten u. Kiest u zelf maar.
Goedenavond”. En dan rijden ze spoorslags naar Zierikzee. Na het brute vertrek van de twee schouten kwam
het gesprek weer op gang. Velen waren ontdaan, maar men weet niet goed hoe nu verder te gaan. Naar de land-
voogdes moet het bericht gaan van de prediking. Ook omdat het al zo laat is, is het beter de vergadering te
beëindigen. Maar om 7.00 uur van de volgende dag zullen ze weer bijeenkomen. De raadslieden hebben dan
de tijd om zich te beraden. In de loop van de dag zullen de burgemeesters en de schepenen dan een besluit
nemen. Bij de burgemeesters leeft vertrouwen. Als de vergadering gesloten wordt, en ieder zijns weegs gaat,
wordt niet afgesloten met een dankgebed. Abel heeft daar last van, maar durft de hoge heren niets voorschrij-
ven. Op de terugweg vraagt burgemeester Herman Claessen of Abel met hem in de koets mee terug wil rijden.
Tijdens de rit voeren de burgemeester en een schout een gesprek over de kansen van de nieuwe leer. Nadat
ze de gesloten Nobelpoort met behulp van een welwillende poortwachter gepasseerd zijn, gaan ze te voet
verder.
Abel haast zich huiswaarts. In de gelagkamer treft hij nog verscheidene mensen die nog wat napraten.
Geleyn Willemsen vertelt ook over twee monniken , die toen hij de gelagkamer binnenging, er al zaten, Maar
hij mocht onvoorwaardelijk geloven dat ze geraakt waren door de preek. Het is ook wel duidelijk, dat er onder
de notabelen een behoefte leeft om meer van de nieuwe leer te weten. Anderzijds blijven er de plakkaten en de
eisen van de koning. Tussen die mogelijkheden ligt een moeilijk keuzemoment. Een zaak van gebed. En zo
wordt toch nog de avond met een toepasselijke psalm gesloten.
11. De problemen van de regering van Zierikzee.
Nog voor zevenen is een groot deel van de regering van de stad en de overige voorname stedelingen in het
huis van burgemeester Herman Claessen bijeen. Velen hadden een woelige nacht gehad. Het probleem was
wel helder: moeten we openhartig zijn naar de landvoogdes of moeten we de zaak blauw-blauw laten? Een
deel van de beantwoording van die vraag is al klaar: als de twee tegenstanders van de schepenen gebruik
gemaakt hebben van hun schepenrecht, dan is het wel duidelijk: de landvoogdes moet direct in kennis gesteld
worden. De heer Bruininck van Wijngaerden was voorstander van openheid naar Margaretha. De bestuurders
hebben elke 3 maanden plakkaten gehad, die duidelijk waren. Daar hebben wij ons naar te schikken. Er is al
eerder een bloedbad geweest. Dat mag ons geen tweede keer overkomen. De burgemeesters zijn wel bereid
om te blijven waarschuwen tegen het “preeklopen”, maar uiteindelijk daaraan geen rechtsgevolgen te verbin-
den. Ze zullen wel de landvoogdes in kennis stellen. Bij het napraten blijkt wel, dat het voor velen niet nodig
geacht werd om Margaretha in kennis te stellen. Zij waren het van harte eens met de inhoud van de prediking.
Maar de omstandigheden lieten niet toe anders te handelen. De burgemeester die gisteren op de karos Abel
Imanse had laten meereizen, spreekt zeer lovend over hem, en schetst hem als een man die het evangelie zeer
is toegedaan.
12. Het besluit in het stadhuis.
In de grote vergaderzaal van het oude, statige stadhuis staat alles gereed voor de bijeenkomst van de leden
van de regering van Zierikzee. Iedere groep heeft zijn plaats daarin: burgemeesters, schepenen, schout, baljuw
en secretaris, rentmeester en pensionaris en vierentwintig raden. In totaal staan voor een zeventig mannen
deftige en sierlijke stoelen gereed. Zo wordt gesproken, en zo worden de grootste belangen van Stad en lande
behartigd. Ook nu gaat het over wezenlijke en grote belangen. Vijfenveertig jaar van gewelddadige gewetens-
dwang ligt achter de bewoners. Er is ook op Schouwen onschuldig martelaarsbloed gevloeid. Hoe zal dat in
deze raadsvergadering voorkomen worden? Na het plechtig uitspreken van het ambtsgebed door de secretaris
begint de burgemeester Claessen met een overzicht van de feiten: hoe de Lutherse leer en de “nieuwe leer”
voor verontrusting gezorgd hebben en hoe vanuit de landsregering aangedrongen en aangemoedigd werd om
op harde wijze van deze ketterij verlost te mogen worden. Midden in het betoog van de burgemeester wordt
er geschreeuwd: “Waarom die omhaal en die inleiding? Zeg het maar eenvoudig: de ketters zijn gisteren in
Noordgouwe ter kerke geweest en dat moet uit zijn”! Uiteraard is dat één van de twee vijandige schepenen.
Gedurende de gehele toespraak van de burgemeester wordt hij ruw door hen onderbroken. Hoewel de burge-
meester geduldig en lankmoedig is, raakt hij wel steeds geïrriteerder. Uiteindelijk wordt hem het zwijgen op-
gelegd als het niet zijn beurt is om te spreken. De vergadering draait eigenlijk over deze zaak: konden de
magistraten vroeger volstaan met de mededeling dat er geen besmetting met enige ketterij was, thans weet
ieder dat de ketterse leer bij allen bekend is en door velen gevolgd wordt. De twee schepenen blijven sterk
oppositie voeren en pleiten voor een harde aanpak. Weliswaar zijn ze zelf ook bij de preek geweest, maar dat
was om te zien wie er waren. “U kent ze ook allen, burgemeester. En u hebt gisteren vervoer geboden aan
Abel Imanse, die hier ter stede een grote plaats heeft onder de ketters. U heult met hen. Uw broer, de secre-
taris Job Claes, brieft alles wat de ketters aangaat, verder. Ook uit onze vergaderingen!!”. “Dit is een grove
onwaarheid en een zware belediging”, zegt de secretaris. “U, schepen,hebt met de kloosterbroeders afgespro-
ken om andermaal in onze goede stad het geestelijk gerecht te laten branden.”. De burgemeester acht het
tijdstip gekomen om een voorstel ter tafel te brengen. Zowel de burgemeesters als de rentmeester zullen
duidelijk en onomwonden aan de landvoogdes te kennen geven dat in hun rechtsgebied de nieuwe leer gepre-
dikt wordt. Slechts twee stemmen gaan niet akkoord.
13. Onderwijs aan twee teruggekeerde monniken.
In de vroege maandagmorgen van de dag die op de “preek” volgt, houdt deze nog veel mensen bezig. Vroeg
is Abel Imanse, die in zijn werkruimte en verbreidt met psalmen Gods eer. Even later treedt de huisvriend,
Geleyn Willemsen, binnen. Het duurt niet lang of Kempe en Couwenburgh Pieterse voegen zich bij hen.
Kempe spreekt tegenover alle leden van het huis van Imanse een stichtelijke morgenoverdenking. Na het
zingen van een psalm gaat haastig de voordeur van de gelagkamer open en komen schichtig twee monniken
binnen. Imanse kent hen goed en benadert ze vriendelijk , maar ook wel een beetje spottend : “U bent zo
vroeg, heren. Soms al zo begerig om ketters te worden?”. “Wij zijn gekomen om vergiffenis te vragen voor
de beledigingen, die wij gisteravond het gezin hebben aangedaan”. Imanse is ook bij hen bekend als een
oprecht en betrouwbaar man. Dat is ook de reden waarom ze hem weleens in het verborgene willen spreken.
Imanse brengt hen naar het verborgen bidvertrek”. Hier spreken de monniken vrijuit hoe zij vrezen voor
eeuwig verloren te gaan en in het besef veel gezondigd te hebben. Vader Imanse wijst hun openhartig de weg
naar het enige offer van Christus, zonder al de roomse gewoonten en gebruiken. Een vrije toegang! Hoewel dit
diepe indruk maakt, blijft de angst en onzekerheid. Hoe kan de genade van Christus- alleen gestalte krijgen in
hun klooster? Imanse begrijpt hun overwegingen, maar legt er de nadruk op om te kiezen tussen eeuwig wel en
eeuwig wee. Maar de monniken zitten nog vast aan hun kloostergodsdienst. Imanse legt hun nu in gloedvolle
bewoordingen de kern van het Evangelie uit. De monniken vertellen dat bij het klooster precies bekend is wie
de preek bezocht hebben. Dat moet voor beiden een aansporing zijn om in de ruimte van de nieuwe leer te
leven. Evenwel wijst Imanse er op om niet teveel te wagen. Daar is het nog Gods tijd niet voor. Hierna moe-
ten de kloosterbroeders terug naar hun klooster, anders zou er verdenking op de broeders vallen. Geleyn
Willemsen is verwonderd, dat er in zo’n korte tijd, zoveel mensen levend gemaakt zijn en ingewonnen voor
de nieuwe leer. Deze morgenontmoeting was zo verfrissend voor het geloof, dat de thans aanwezigen beslui-
ten de volgende woensdag een zelfde soort bijeenkomst te hebben in Dreischor.
14. De Heere spreekt in het onweer.
De nieuwe leer heeft ook in Dreischor en omgeving haar aanhangers. Er zullen er woensdag velen komen.
De grootste voorstander daar is Jacob van Belooys. De eigenaar van een grote bouwhoeve stelt zijn grond
ter beschikking om de bijeenkomst te houden. Dat was ook wel belangrijk, daar de bouwhoeve buiten het
dorp ligt. Van heinde en ver, maar over verschillende paden en wegen komen ze aan. Zo wordt voorkomen dat
de bezoekers teveel blootgesteld worden aan de blikken van monniken, hoewel die overigens toch de plaats
van vergadering wel wisten. Men zou ook in de gewone werkkleding komen, ook om zo min mogelijk opval-
lend aanwezig te zijn. Zeer vroegtijdig zijn de vrienden uit Zierikzee al naar de bouwhoeve van Graveleyn
gegaan, te weten Geleyn Willemsen, Abel Imanse, Couwenburgh Pieterse, Jan Kempe, mr. Kasper Janse en
Adriaen Lenaertse. Dat was met de bedoeling om eerst nog uitvoerig met de geliefde leraar Jorisse te spreken
over de voortgang van de nieuwe leer. Vroeg in de ochtend wandelt het gezelschap richting Dreischor. Het is
al vroeg warm, en een uitbundig mooie zomermorgen. De vreugde om het mooie weer slaat helaas al snel om.
Vanuit het zuidwesten nadert een dreigende onweersbui. Het duurt niet lang of de bliksemslagen ratelen door
de lucht. Het is de aanleiding voor een gesprek over de Wetgeving op de Sinaï, en voor Abel Imanse om
Psalm 97 te zingen. Bij de opgang van de dijk van Gooikens-Nieuwland staat een huisje, waar enige gras-
maaiers haastig naar toe rennen en waar ze bijna gelijktijdig met onze vrienden aankomen om te schuilen.
De maaiers nodigen de vrienden binnen “Schuilt hier wat onder dit dak. U zult doornat regenen en bovendien:
bid een vader-ons met ons opdat de donder ons niet beschadige. De heilige Levinus bescherme ons allen”.
“Het schijnt”, zei Jan Kempe “dat de vrienden die ons geroepen hebben bang zijn voor dit weer”. “Ja,” zegt
een der maaiers, “Wie zou dat niet? Zouden wij niet vrezen? O, Moeder Maria, help ons toch!”. Kempe
houdt hun voor hoe wij ons voor God zullen verootmoedigen, daar hij de rechter is van het gans heelal.
“Ja, ja,” zegt een maaier, “Christus kennen wij wel, wij kennen ook de gebenedijde Moeder Gods en vele
der heiligen. Wij gaan elke zondag ter misse en vergeten geen heilige dagen. En als ik vloek, biecht ik alles
op”. Terwijl zij spreken, slaat hij kruis op kruis. Eén van de maaiers spreekt hem aan en beschuldigt zijn
houding, waarmee hij probeert in het reine voor God te komen: biecht en aflaat, werkheiligheid en minachting
van de Allerhoogste. Beseft hij wel dat één pijl, afgeschoten in Zijn toorn, hem ogenblikkelijk kan doen neer-
zinken in de “gloeiende hel”. Er blijft verschil van mening tussen de mannen in het huisje. Vader Imanse geeft
het sein om verder te gaan. Aan het eind blijkt de huisvader van dit “schuilhuis” ook een aanhanger van de
nieuwe leer te zijn. Met de aanbeveling Godes trekken ze verder.
15. De keuze van opzieners voor de gemeenten.
De tocht naar Dreischor wordt gemaakt als een heerlijke zomerwandeling. Om voorzichtige redenen besluit
men, als men de dwarsweg door Gooikens-Nieuwland is doorgegaan tot aan de dijk van de St. Joostpolder,
zich te verdelen en in drie richtingen naar de bouwhoeve van Graveleyn te begeven . Deze voorzorg is om
geen argwaan te geven aan hier in de omtrek gevestigde kloosterlingen. Omstreeks zeven uur in morgen wor-
den ze daar door broeder Graveleyn en de veelgeliefde prediker Jorisse hartelijk ontvangen. De jonge mole-
naar Walkier is ook aanwezig en vertelt van zijn scherpe woordenwisseling gisteren met de pastoor van
Noordgouwe. Een confrontatie, die door de pastoor beëindigd wordt met de kreten: ”Ik zal u wel krijgen,
ketter. Ik zal u wel krijgen!” Dergelijke confrontaties sterken de broeders in de gedachte dat eigenlijk het
moment aangebroken is om door te breken. De regering der stad heeft kennis genomen van de preek. We
zullen nog lang op een reactie van de landvoogdes moeten wachten. Laten we nu naar buiten treden. Jorisse
meent echter dat het wijzer is te wachten. In de kring van de bekende vrienden wil hij in die tussentijd het
woord bedienen. Hij wil ook op korte termijn zijn vrouw uit Vlaanderen halen en zich een woning verschaf-
fen in Zierikzee. Voor dit moment gaan de broeders naar de hoeve van Jacob Belooys, waar de dankbaarheid
en vreugde, ook vanwege de aanwezigheid van Jorisse, groot is. Na de meditatie en het gesprek over de psalm
133 wordt het avondmaal gehouden onder de twee tekenen van brood en wijn. Er wordt ook aangenomen, dat
er zoveel mogelijk in het geheim, voortdurend samenkomstengehouden zullen worden. Men regelde dat voor
Dreischor, Zonnemaire, Bommenede, Noordgouwe en Zierikzee. Voor Nieuwerkerk en Kerkwerve waren geen
personen bekwaam genoeg om hoofd van een vergadering te zijn en leiding te geven. Voor Brouwershaven
was er slechts één en van de overige plaatsen van de eilanden Schouwen of Duiveland is niemand ter vergade-
ring verschenen. Verder wordt besloten om op 21 juli opnieuw een preek in ’t openbaar te houden. De vergade-
ring van vandaag is ongestoord verlopen. Men mag aannemen dat nu de nieuwe leer op het eiland gevestigd is.
Na enige jaren krijgen de genoemde plaatsen alle hun eigen herder en leraar. Het langst duurde het voor
Dreischor, dat nog lang sporen van het roomse geloof overhoudt. Jacob Jorissen heeft veel bijgedragen aan de
uitbreiding van de Hervormde Godsdienst ook in de jaren, toen hij door hertog Alva uit Zierikzee is gebannen
en zich in het land van Schouwen schuil gehouden heeft, maar ook zo de vrienden der nieuwe leer heeft
versterkt, meestal bij nachtelijke samenkomsten, waar hij soms in de stilste geheimhouding de sacramenten
der kerk bediende.
16. Geen blijde tijding.
Echter onder de werkmensen en voorname boeren heerst een stemming van voorzichtig optimisme. Dat is
begrijpelijk, aangezien veel van de vergaderplaats nog hebben moeten wachten tot ze een regulier predikant
ontvingen. Het plakkaat van Margaretha is onverbiddelijk.
(Hier eindigt de hertaling van het eerste deel van “De Vlaamse passementwever”. Deel twee volgt)