Bedevaarten
Een bedevaart of pelgrimage (van het Oud-frans pelrimage) is een (pelgrims)reis naar een bedevaartsoord. Redenen voor het ondernemen van een bedevaart zijn om de hulp van een heilige in te roepen zodat deze voorbede (Lees verder) kon doen bij God, of om boete te doen, een opgelegde straf te ondergaan. In de katholieke traditie betreft een bedevaart een reis naar een plaats waar een heilige wordt vereerd, of waar er volgens ooggetuigenverslagen verschijningen hadden plaatsgevonden, meestal van Maria, een engel of een heilige. Andere plaatsen werden bekend vanwege een of meer gevallen van wonderbaarlijke genezingen, of vanwege stigmata, een 'huilend' beeldje, of andere verschijnselen die mensen bovennatuurlijk voorkwamen.
Pelgrims
Beschermd door een duinenrij liggen de lage landen van Holland, Zeeland en Vlaanderen. Schijnbaar veilig, maar bedreigd door het water van de Noordzee. Zo brak de zee in de beginjaren van de 12e eeuw op vele plaatsen door de duinenrij heen. Als gevolg gingen grote stukken land verloren. Maar door de grote rivieren werd ook weer zand en slib in dit gebied binnengebracht en afgezet. Uiteindelijk was dit het beeld van de periode die ons boekje beschrijft: tal van zeearmen en kreken, die stromen door een vlak, slibrijk gebied van akkers en ruige weilanden. Om de jonge, ingepolderde stukken land worden dijken gelegd, die vaak ook als wegen dienen. In het landschap liggen verspreid enkele kernen: steden als Middelburg, Veere, Zierikzee. Aanvankelijk waren de bewoners van dit gebied heidense stammen en volken. Geleidelijk hebben zich enkele grote en ingrijpende verschuivingen voorgedaan. De Kelten, Romeinen, Sueven en Noormannen kwamen, gingen of bleven. Het heidendom werd gekerstend. Daardoor kregen de Paus en de geestelijkheid grote, allesbeslissende macht, die groter werd naarmate het Christendom zich verspreidde. Stedelingen en boeren, mannen en vrouwen, vissers en herders, landerijen en kerken werden “als paarlen aan de kroon van de paus gehecht”. In het begin van de 16e eeuw ontstond een reactie op de verworden Roomse leer van genade én werken, op de aflatenhandel, de heiligenverering en op het losbandige leven van veel priesters. Voordat in de lage landen de geloofsstrijd aanbreekt (waarover dit boekje gaat) waren er in Europa beroeringen die zich kantten tegen de Roomse leer en de gebruiken. Daarbij denken we als eerste aan Maarten Luther en aan Johan- nes Calvijn. Zij hebben de zuivere leer van Jezus Christus verbreid. De reacties waren verschrikkelijk. Zelfs zo, dat al spoedig een tweetal aanhangers van “de nieuwe leer” op de brandstapel het leven lieten. Daarmee werd het duidelijk dat de burgerlijke overheid (keizer Karel V,  tevens koning van Spanje en later zijn zoon Philips II) tot het uiterste zal gaan. Een golf van gevangenneming, vervolging, marteling tot aan de dood toe volgde. Verklikken en aanbrengen van aanhangers van de nieuwe leer was een verplichting op straffe van verbeurdverklaring,  zodat geen mens zijn leven of bezittingen zeker was. Wie de geschiedenis van de 16e eeuw onderzoekt, zal versteld staan van de grote vreselijke en heilrijke gebeurtenissen. Gebeurtenissen waarin de Almachtige duidelijk Zijn hand had. Het scheen onmogelijk dat een klein groepje mensen staande bleef. Hierin is de Hand des Heeren duidelijk aanwezig. Zo zelfs, dat ook de Turkse keizer dat moest belijden.
2. Verkenners voor de nieuwe leer: de komst van twee vreemdelingen.
De klok van de St. Lievens-Monsterkerk slaat vier uur. Een voornaam gekleed man gaat door één van de poorten de stad Zierikzee binnen. Het is één van de laatste dagen van april van het jaar 1566. De gure wind doet de vreemdeling zich haasten om de herberg van Abel Imanse binnen te gaan. De warmte binnen voelt weldadig aan. Maar op zijn gemak voelt hij zich niet. Alsof  hij een afspraak heeft loopt hij in en uit. Spoedig komt, uit een heel andere straat, een andere vreemdeling. Hij draagt onder zijn linkerarm een leren zak, die aan beide einden dichtgesnoerd is. Net zoals de eerste gast vraagt ook deze man om een kruik bier. Ondertus- sen komt de eerste gast weer binnen. Hij loopt direct naar de man, die zich nog aan het opwarmen is en vraagt: “Goedenavond, wanneer bent u hier gekomen?” Abel Imanse is nieuwsgierig. Wie zijn dit? Edelen? Geestelijken? Aanhangers van de nieuwe leer? Hun kleding roept geen bekendheid op. Daar gaat de eerste naar de gastheer: “Beste man, we willen hier overnachten. Wij willen één kamer, met ons beiden. Wij willen een rustige en wat afgelegen kamer, waar wij ook de maaltijd kunnen gebruiken. En waar wij kunnen werken aan onze opdracht”.  “Toch voorname aanhangers van de nieuwe leer?”, denkt Abel.  De vraag om logies maakt hem nog nieuwsgieriger. Als Abel de gasten voorzien heeft van voedsel en bier en van waskaarsen wijst hij hun de kamer. Hij probeert toch nog wat te weten te komen. “Als u iets bijzonders of iets geheims te bespreken hebt, kan dat in het kamertje hiernaast”. Grenzend aan de slaapkamer is een klein vertrek, geheel afgesloten met stevige muren. Een soort bidcel. Daarna doet Abel zijn werk in de gelagkamer. Als hij wat stoelen verschuift, ziet hij de leren zak van de vreemdeling. Hij besluit die terug te brengen. Al voelend ont- dekt hij dat er waarschijnlijk boeken in zitten. Het kleine vierkante kamertje naast de slaapkamer is versierd met allerlei roomse beelden en kruisen . Dat bevreemdt de mannen, hoewel ze hebben vernomen dat hij de nieuwe leer in het geheim voorstaat. Abel was nu al de zestig jaren gepasseerd, maar in zijn jeugd was hij een onverschrokken zoon van de roomse kerk. Zoals elke waard diende ook Abel aan de roomse kerk door te geven wanneer vreemdelingen in de herberg overnachtten. Trouw voldeed hij aan die plichten. Ook de bid- vertrekjes die tegen de slaapkamers aan lagen, werden  in de gaten gehouden. Abel Imanse was  aanvankelijk van harte toegewijd aan de roomse leer. Tot hij in contact kwam met een zekere Adriaan Corneliszoon. Deze was ijverig om boeken en bijbels te verspreiden. En om met Abel daar- over in het geheim te spreken. Zo ontving hij steeds meer licht om te zien dat de ceremoniën der heilige Kerk verkeerde zaken waren. Maar omdat dagelijks geestelijken zijn herberg bezochten, moest hij heel voorzichtig handelen. Anders zou hij al snel verdacht worden door de roomsen. Hij moest verstandig handelen: daarom had zijn herberg nog steeds deze bidcellen met de heiligen en crucifixen. De verbranding van een Schouwse boer die weigerde zijn geloof af te zweren, maakte Abel tot een overtuigd aanhanger van de nieuwe leer. Ondertussen heeft hij nog geen zekerheid over de juiste achtergrond van de vreemdelingen. Het blijft oppas- sen geblazen. Maar hun vraag naar een speciale kamer, wijst toch wel in de richting van aanhangers. En de ” toevallige”  ontmoeting…. Als voor de mannen om negen uur  hun tafel gedekt wordt in hun slaapvertrek, krijgt Abel een blik op hun bezigheden. Voordat de maaltijd genuttigd wordt, doet één van de mannen een kort gebed. Daaruit blijkt, dat het aanhangers van de nieuwe leer zijn. Abel wil graag met hen spreken over de verdiensten van de Heere Jezus, maar hij wil ze niet in hun maaltijd storen. Hij is zo begerig naar hun boodschap en wat hen hier brengt, dat hij bedenkt dat hij ze vanuit een kamer in de bidcel kan horen. Eén van de mannen spreekt de hoop uit dat de edelen de goede kant kiezen, zodat binnenkort in alle vrijheid de gezuiverde leer gebracht kan worden. Eén van de mannen leest een hoofdstuk uit de Hebreeënbrief en bidt een ontroerend gebed voor de voortgang van het evangelie. De ontmoeting houdt Abel bezig. Zo zelfs, dat hij een slapeloze nacht heeft en de volgende morgen te laat in de kring van zijn gezin verschijnt! “Onwetend hebben wij engelen geherbergd”, zegt hij tot de kinderen en kleinkinderen. Even later komen de gasten, die klaar zijn voor vertrek, om nog met Abel te spreken: “Wij weten wel, dat u in het geheim de nieuwe leer bent toegedaan. Wij zijn hier gekomen omdat wij uw hulp verwachten. Wij moeten verder naar het eiland Schouwen, naar Haamstede, Noordwelle, Dreischor en Noordgouwe . Na enkele dagen hopen we hier weer terug te zijn. Nu willen wij u iets vragen. Wij verzoeken u vriendelijk en in de naam van God en Christus dat u in die tussentijd probeert na te gaan hoe de regering van Zierikzee gezind is over de nieuwe leer, en of de beide burgemeesters, Herman en Cornelis Claessen, verdraagzaam zijn tegenover de ketters en de nieuwe leer”.  “Ik ben bereid,” zegt Abel, ”om in Gods naam alles te doen wat ik kan om te bevorderen dat wij het zuivere Evangelie mogen horen”.
3. Abel Imanse op het stadhuis.
We herinneren ons nog de twee vreemdelingen. Na een korte nacht vertrekken ze. Ze besluiten door de Zuidwellepoort te gaan.
Foto links: In de verte de Zuidwellebrug
Foto rechts: Klooster aan de Minnebroerstraat
Plotseling staat de drager van het pak met bijbels stil. “Worden we gevolgd?” Voorzichtig! Imanse is naar binnen gegaan. Hij zit bij het haardvuur en piekert. Hoe moet hij verslag uitbrengen over de houding van de regeerders van de stad. Maar hoe dat aan te pakken. Je kunt het niet zo vragen. Toch komt het voor elkaar, maar op een onvermoede manier! Aan het eind van de straat lopen enkele monniken van het Minderbroeder- klooster. Dat is geen onbekend beeld. Maar ze zijn daar om te kijken wanneer de twee vreemdelingen uit de herberg zullen komen. Gisteren had een jonge kloosterbroeder gezien  dat de vreemdeling met de leren zak de herberg ingegaan was. Hij vertrouwt het niet. Daarom komen enkele monniken ’s avond een pot bier drin- ken bij Imanse. In de gelagkamer is echter niets verdachts te zien. Imanse had de vreemdelingen en hun spul- len al veilig in de kamer met de bidcel. Als de stad slaapt, komen 2 monniken naar de achterkant van het gebouw. Door de kieren van het valluik zien ze nog licht branden. En dat is de reden voor een zware verden- king dat er iets niet pluis is. Ook een reden om hun vertrek de volgende morgen extra in de gaten te houden. “Niet omkijken. We worden gevolgd!” Alsof priemende ogen in hun rug prikken. Hun weg liep verder langs de St. Lievens-Monsterkerk. Daar was een groot kruis opgesteld. De vreemdelingen brachten er in het voor- bijgaan geen eerbewijs. En dat is verdacht.  Het zelfde gebeurt bij het passeren van de Gasthuiskerk. “Juist, dat had ik wel verwacht,” zei eén van de monniken. “Het zijn dus aanhangers van die gehate en vervloekte nieuwe leer. En zij hebben bij Imanse onderdak gekregen. Is Imanse wel een trouw zoon der kerk? Al jaren heeft hij geen aanwijzingen gegeven om personen aan te geven”. Al pratend worden de monniken het er over eens, dat tegen Imanse een aanklacht ingediend moet worden. Dit is ook nodig om een signaal te geven dat de bevelen van hogerhand wel degelijk uitgevoerd worden. Margaretha van Parma, de landvoogdes, heeft vorig jaar (1565) op bevel van de Koning Philips een strenge brief geschreven, dat de plakkaten strikt uitgevoerd moesten worden. En een nog strengere brief aan de heer Bruinink van Wijngaarden. Hij is een raadgever van de koning en rentmeester-generaal van Zeeland beooster Schelde. Die is raadgever van de Koning. Maar wat heeft zo’n strenge brief uitgewerkt? De oudste monnik heeft er niet veel vertrouwen in. De vorige burgemees- ters, die in 1565 regeerden, gaven sterke steun aan de aanhangers van de nieuwe leer. Ze stuurden wel steeds bericht aan Bruinink van Wijngaarden, maar daarbij werden echte verdachtmakingen verzwegen. Dit jaar zijn er twee nieuw burgemeesters: de heren Herman en Cornelis Claessen “Hoe de nieuwe burgemeesters erover denken, kunnen we te weten  komen als we Imanse aangeven! “ Hier zijn alle monniken het mee eens. De volgende dag komt de stadsbode de gelagkamer binnen. “In naam van de  burgemeesters: u wordt vanmid- dag om twee uur in de raadskamer verwacht” . Zich niet van kwaad bewust gaat Imanse daarheen. De burge- meesters hebben vragen over de twee vreemdelingen en waar die nu naar toe zijn gegaan. Gelukkig stellen zij de vragen niet scherp, maar het is wel duidelijk dat zij voorzichtig omgaan met deze aanhangers van de nieuwe leer, want dat zijn zij. De informatie die de burgemeesters hebben, moet van de monniken komen. Uiteindelijk beseffen de burgemeesters ook wel, dat de nieuwe leer ook hier wel bekend is.
Maar uit hoofde van hun taak, krijgt Imanse een forse schrobbering, maar tussen de regels door valt voorzich- tigheid te bespeuren. Met een dankbaar hart beseft Imanse, dat hij een antwoord op zijn vraag heeft: hoe staan de overheden tegenover de nieuwe leer? Hiervoor past God de dank en de lof. Die uit hij met het zingen van psalm 105: Een ieder moet tot deze tijden De hoogheid des Heren belijden En prijzen Zijne name goed; Elk verkondige met der spoed, Allen volkeren nu voortaan, De werken die Hij heeft gedaan. En hoewel de burgemeesters hem vermaand hebben, zal hij toch de vreemdelingen weer herbergen als ze terugkomen.
4. Ontmoeting met Geleyn.
Het vroege meizonnetje maakt Abel Imanse wakker. Zondag, mei 1566. Hij ziet Gods grootheid in de schep- ping. Nog voor het ontbijt maakt hij zijn wandelingetje over de zeedijk, richting Borrendamme. Hij doet dit wel vaker. Ook een vriend van hem, Geleyn Willemsen, de dijkopzichter, woont hier aan de dijk. Niet alleen de natuur bracht hem onder de indruk, ook speelden zijn gedachten, zeker op de dag des Heeren , met de behoeften van zijn hart. Plotseling ontmoet hem echter, uit een bos stro, die tegen de dijk staat, zijn vriend. Na een schrikreactie (want je moet altijd op je hoede zijn) gaan ze achter de strobos zitten. Imanse zet hem uiteen hoe de situatie in de stad is. Hoe er monniken als verspieders rondgaan. Hoe de haat oplaait. Maar Geleyn heeft goede moed. Hij denkt, dat de edelen met hun smeekschriften, nog wel het vertrouwen hebben van Margaretha, de landvoogdes. Maar overal is men in gevaar van de roomse inquisitie. In 1555 had keizer Karel het bestuur van de Nederlanden overgedragen aan zijn zoon, koning Philips II. He was een zware tijd, want Philips’ bewind was strenger dan dat van zijn vader: Liever geen rijk, dan een rijk waar nog 1 ketter in woont! Philips maakte een jonge edelman, Willem van Oranje, tot stadhouder en stuurde een fanatieke kardi- naal (Granvelle) naar Brussel, om Margaretha te beïnvloeden. Dit liep op een mislukking uit. Ondertussen beraamden de edelen om Margaretha een smeekschrift aan te bieden om van godsdienstdwang en inquisitie af te komen. De landvoogdes hield zich echter afzijdig, Vader Imanse weet deze hele geschiedenis helder voor te stellen. Ook de nieuwe burgemeesters van de stad hebben begrip  voor de nieuwe leer. Hoewel het bloed al verschillende malen gevloeid heeft.. Denk maar aan Adriaan Aartszoon de Wever, Pieter Gerritszoon, Adriaan Juriszoon, Jan Janz, Janneke Melchior Simonszoon.  Verschrikkelijke doden zijn zij gestorven. Ze zijn ont- hoofd, hun hoofden werden op ijzeren pennen gezet en uiteindelijk verbrand. Op 2 juni1537 werd Adriaan Corneliszn door het zwaard voor het Gravensteen omgebracht en zijn hoofd op een paal tentoongesteld. “Als ik deze paal passeer,
zie  ik als het ware nog steeds dat hoofd.” Zijn gemartelde vriend was voor hem het middel dat het licht van het evangelie in zijn hart opging. Geleyn is bijgepraat, Abel wacht zijn ontbijt . Beiden keren huiswaarts.
5. De reis van de vreemdelingen.
Omwille van de veiligheid (er loeren nog steeds geestelijken) zijn de vreemdelingen nu eerst  naar Noordgouwe en Dreischor gegaan.
Ze hebben gehoord dat in en om deze dorpen veel aanhangers  van de “nieuwe leer” wonen. Maar wie en waar is hun nog volledig onbekend. Op hun weg laten ze Schuddebeurs liggen. Daar was de kapel van de Heilige Moedermaagd, en ook is daar vlakbij het klooster Sion.
Maar er zijn veel boeren, die op het land werken en waarmee de vreemdelingen een praatje maken. Ze weten precies het zo te sturen, dat er blijken zal hoe zij tegenover de nieuwe leer staan. Al gaande blijken er vele boeren en andere mensen in het verborgen aanhanger zijn. De scherpe plakkaten hebben hier niet veel vrucht afgeworpen. Bij de korenmolen van Noordgouwe ontmoeten ze een boer die na een kort gesprek een voorstel doet: ”Als jullie een bekwame en godvrezende prediker weten, dan zal ik er voor zorgen dat er een geschikte plaats wordt klaargemaakt”. De vreemdelingen zijn ontroerd en verbaasd, dat God hun weg zo geleid heeft. Dan wordt in die boerderij van Pieter Simonse  Graveleyn afgesproken om tot een godsdienstoefening te komen. Na afscheid genomen te hebben, zetten de vreemdelingen hun reis voort over Zonnemaire naar Brouwershaven. Ze komen daarna in vele dorpen: Nieuwerkerke, Brijdorpe, Renesse en Haamstede.  De man- nen delen bij terugkomst in Zierikzee mee, dat er veel oprechte begeerte is naar Gods Woord. Over niet al te lange tijd zal hier ergens dat Woord verkondigd worden. “Waar zal dat zijn?’ vraagt Geleyn Willemsen.  De mannen willen hierover nog geen mededeling doen.
6. De vrienden in de binnenkamer.
De twee vreemdelingen zijn weer terug in de herberg. Zowel de vreemdelingen (die nu niet zo vreemd meer zijn) als de herbergier vertellen hun belevenissen. Imanse vertelt van zijn optreden bij de burgemeester. De vreemdelingen vertellen van hun reis en van de gesprekken. Allen zijn van mening, dat er genoeg draagvlak is voor het houden van een bijeenkomst, een godsdienstoefening. Waarschijnlijk zal die spoedig gehouden kunnen worden. Vrijwel alle bezoekers zijn door dit laatste verrast. Daar Graveleyn een plaats aangeboden heeft, zal de preek bij Noordgouwe gehouden worden. Wie zal de preek houden? Imanse is er van overtuigd dat de vreemdeling met de leren tas het zal moeten doen. Alsof een bijzondere stem hem daarvoor aansprak. “U moet dat doen. U bent geroepen, U bent bekwaam, al weten wij nog steeds niet wie u bent en welk doel uw komst had..” De vreemdelingen willen zich nu ook niet langer vreemd houden. Openlijk zeggen ze nu: ” Wij komen uit Vlaanderen en zijn hier om de aanhang van de “nieuwe leer” te onderzoeken.” “Mag ik vragen hoe uw naam is?” vraagt Graveleyn. : “Mijn naam is Jacob Jorisse, of ook wel Jacob Barselis. In Vlaanderen wordt ons leven bedreigd door het roomse gebroed. Om niet in de hand van de bloedbeulen te vallen, hebben wij naar andere gebieden gezocht. Hier in deze streek waren wij niet onbekend. Wij zijn beiden predikanten”. Nu wordt de geestdrift van de bezoekers van de herberg nog groter. Maar Jorisse maant tot voorzichtigheid. Eerst afwachten wat het smeekschrift der edelen aan Margretha uitwerkt. Jorisse en zijn metgezel zullen terug gaan naar Vlaanderen, om hun families te troosten en te vertellen van hun belevenissen. Daar is begrip voor, maar op verzoek van Imanse wordt eerst de bijeenkomst gesloten. met een korte meditatie en met een psalm.
7. De eerste openbare preek bij Noordgouwe.
1. Lage Landen en Roerige Tijden
In het begin van de maand juni 1566 komt Jacob Jorisse weer terug op het eiland. Het gerucht gaat als een lopend vuurtje door stad en land. Al spoedig is de gelagkamer van Imanse veel te klein. De overheid weet het ook, maar zit tussen 2 vuren. Voorlopig kiest ze voor: scherpe stellingname op papier, maar tamelijk tolerant naar de bijeenkomsten. Ook nu komt een scherpe dreigbrief van de burgemeester. Ook Imanse wordt apart gemaand. Om geen al te grote problemen op te roepen, vergadert de te verwachten menigte in Noord- gouwe. De kloosterlingen van klooster “de berg Sion” in Noordgouwe volgen alles  met argusogen. De verga- derplaats in Noordgouwe is in een stuk bos, een open plek die omgeven wordt door hoog geboomte. Het stuk grond wordt het “Blauw garen” genoemd. De boodschappers Kempe en Pieterse zijn de hele morgen druk in touw geweest om zoveel als mogelijk mensen die de nieuwe leer toegedaan zijn, te bereiken. Om ongeveer drie uur zal de dienst beginnen. Het is een bont gezelschap dat de Woorden des Levens begeert. Allerlei rangen en standen, allerhande functies en posities: oud-burgemeesters, huidige burgemeesters, de baljuw van Zierikzee, schepenen en de heer Bruinink van Wijngaarden,  de rentmeester beooster Schelde. Even na drieën verschijnt Jacob Jorisse, de Vlaamse passementwever en prediker. Hij, met zijn zielevrienden, zetten zich onder de kruin van een grote eik. Naast hem is een tafeltje, waarop de Bijbel en het nieuwe psalmboek van een andere Vlaming, Petrus Datheen. Jorissen opent de bijeenkomst met een zeer indringend gebed, direct tot God en zonder Maria of welke heilige dan ook. Daarna wordt weer gezongen. Daarna volgt een krachtige preek over 1 Corinthe 10 : 14: “Daarom mijne geliefden, vlied van de afgodendienst”. De ontvangst van de preek is ver- schillend: naast aandachtige en ontroerde luisteraars, die met vreugde het woord horen, zijn er ook de magis- traten en overheden. In hun binnenste horen zij ook de woorden en zijn het er wel mee eens. Maar tegelijker- tijd zijn ze gebonden aan hun hoge ambt. De reactie van de landvoogdes zal voor hen niet meevallen. Na de prediking volgt nog een psalm. Met de Apostolische zegenwens gaat ieder zijns weegs. Alles is stil en eerbie- dig verlopen.
Naar volgende pagina Terug naar Jacob Jorissen Barselis