Bedevaarten
Een bedevaart of pelgrimage (van het Oud-frans pelrimage) is een (pelgrims)reis naar een bedevaartsoord. Redenen voor het ondernemen van een bedevaart zijn om de hulp van een heilige in te roepen zodat deze voorbede (Lees verder) kon doen bij God, of om boete te doen, een opgelegde straf te ondergaan. In de katholieke traditie betreft een bedevaart een reis naar een plaats waar een heilige wordt vereerd, of waar er volgens ooggetuigenverslagen verschijningen hadden plaatsgevonden, meestal van Maria, een engel of een heilige. Andere plaatsen werden bekend vanwege een of meer gevallen van wonderbaarlijke genezingen, of vanwege stigmata, een 'huilend' beeldje, of andere verschijnselen die mensen bovennatuurlijk voorkwamen.
Pelgrims
Voorbeelden van belangrijke bedevaartsplaatsen in het christendom zijn Rome (het Vaticaan), Fátima, Lourdes, Scherpenheuvel, Rocamadour, Santiago de Compostella, Kevelaer, Collevalenza, Assisi, Banneux, Jeruzalem en Bethlehem. Bedevaartgangers droegen schelpen of kleine medailles en beeldjes op hun kleding. Goedkope loden of tinnen pelgrimsinsignes, een pelgrimshoorn, eigenlijk souvenirs, worden bij opgravingen veel teruggevonden. Pelgrims die Jeruzalem bezochten plaatsten een palmtak op hun portretten en ook op hun grafsteen. In Dreischor in Zeeland is een dergelijke steen bekend met een leeg graf (Christus is immers opgestaan), twee palmtakken en een Jeruzalemskruis, zie foto hieronder.
Nieuwe Cronyk van Zeeland
Ook wel kortweg de Cronyk van Zeeland of de Cronyk van Smallegange genoemd.  De historicus  Mattheus Smallegange (1624 - 1710) maakte hierin ruimhartig gebruik van eerdere kronieken van Jacobus Eyndius,  Johan Reygersberg en Marcus Zuerius van Boxhorn.
Marcus Zuerius van Boxhorn
Wat de vliedbergen betreft, vermeldt Reygersberg dat de Zeeuwen de kunst hebben geleerd van de oude Denen, die in hun eigen land gewoon waren dergelijke hoogten op te werpen, “op die welcke sie vluchtende waren met haer beesten om haer en dieselve beesten te salveren van den water, wanneer die vloet uuter zee was comende, als dwater wassende was sulkx dat si op die schorren noch ergens vrij en souden hebben geweest en bleven daerop die voorgenoemde bergen met haer beesten ter tyttoe dattet water wederomme ebbende en afgaande was opdat si alsdan wederom souden mogen dijcken”. Ir P.J. ’t Hooft b.i. noemt in “Dorpen in Zeeland” een bezwaar tegen deze theorie. “…een steile wijkplaats, die in tijd van nood klef en glibberig en zo goed als onbeklimbaar was voor de enkele gezinnen die er een plaats konden vinden?...zou er geen betere beveiligingsmethode geweest zijn…? Boxhorn twijfelde er al aan. Hij laat voldoende speling voor de fantasie van zijn lezers: “Dese berghkens werden gemaeckt , ofte om zich daerop te berghen voor den vloedt uyt de zee, ofte tot een teecken van aldaer ter plaetse bevochten zeghe, ofte tot begravinge van voorname Heeren en Helden, werdende noch aldaer, als sy afgekert werden, veelderhande wapenen ende ander tuych ghevonden, het welcke men, neffens de dooden, onder de aerde ghewoon was te begraven. Oock placht men aldaer met kampe alle onderlinghe twist onder de ingesetenen te beslissen ende terneder te leggen.”
Terug naar Vliedbergen Terug naar Vliedbergen