Bedevaarten
Een bedevaart of pelgrimage (van het Oud-frans pelrimage) is een (pelgrims)reis naar een bedevaartsoord. Redenen voor het ondernemen van een bedevaart zijn om de hulp van een heilige in te roepen zodat deze voorbede (Lees verder) kon doen bij God, of om boete te doen, een opgelegde straf te ondergaan. In de katholieke traditie betreft een bedevaart een reis naar een plaats waar een heilige wordt vereerd, of waar er volgens ooggetuigenverslagen verschijningen hadden plaatsgevonden, meestal van Maria, een engel of een heilige. Andere plaatsen werden bekend vanwege een of meer gevallen van wonderbaarlijke genezingen, of vanwege stigmata, een 'huilend' beeldje, of andere verschijnselen die mensen bovennatuurlijk voorkwamen.
Pelgrims
Voorbeelden van belangrijke bedevaartsplaatsen in het christendom zijn Rome (het Vaticaan), Fátima, Lourdes, Scherpenheuvel, Rocamadour, Santiago de Compostella, Kevelaer, Collevalenza, Assisi, Banneux, Jeruzalem en Bethlehem. Bedevaartgangers droegen schelpen of kleine medailles en beeldjes op hun kleding. Goedkope loden of tinnen pelgrimsinsignes, een pelgrimshoorn, eigenlijk souvenirs, worden bij opgravingen veel teruggevonden. Pelgrims die Jeruzalem bezochten plaatsten een palmtak op hun portretten en ook op hun grafsteen. In Dreischor in Zeeland is een dergelijke steen bekend met een leeg graf (Christus is immers opgestaan), twee palmtakken en een Jeruzalemskruis, zie foto hieronder.
Maar als het slechts om enkele gevallen gaat, worden eenvoudig de mensen, die zich menselijk en christelijk gedragen, opzij gezet, brodeloos gemaakt, en wellicht opgepakt en opgeborgen. Men kan niet alle schoolbesturen naar huis sturen; maar men kan zeer wel twintig scholen sluiten. Men kan niet alle burgemeesters tegelijk afzetten; maar men heeft wel dertig op macht beluste nationaal-socialisten om die op open plaatsen te zetten. Daarom wordt de tweede slag moeilijker dan de eerste, die wij verloren hebben. Voor die tweede slag is het ook al b ij n a te laat! Laat ons toch de dingen nuchter zien zoals ze zijn! Er wordt in groepjes van mensen, die elkaar toevallig of regelmatig ontmoeten, heel veel gepraat in een goede, vaderlandse geest. De stemming onder het Nederlandse volk is in het algemeen goed. Wel moeten wij voor enkele dingen oppassen, die hetzij met de omstandigheden of met onze volksaard samenhangen. De omstandigheden brengen het mee, dat de haat tegen de Duitsers, maar vooral tegen de N.S.B.-ers groeiende is. Dan moeten wij toch als Christenen bedenken, dat de wraak alleen aan God toekomt, en dat gerechtigheid geoefend moet worden door een wettige regering, dus door de Koningin bij haar terugkeer, maar niet door particulieren, die aan het lynchen slaan. Wij moeten ons door de gevoelens, die uit de omstandigheden voortkomen, niet op sleeptouw laten nemen. - Onze volksaard brengt het mee, dat wij tot compromissen bereid zijn, geneigd om te wijken, wanneer wij de mogelijkheid van succes niet zien. Wij zijn weinig geneigd ons in te zetten voor een zaak, die van tevoren verloren schijnt. Maar dan moeten wij toch als Christenen bedenken, dat wij met de zaken van het geweten niet mogen marchanderen, en dat een goede zaak het in ieder geval waard is, dat wij ervoor staan en zo nodig vallen. Wij moeten ons door de omstandigheden niet op sleeptouw laten nemen; wij moeten ons ook door onze volksaard niet laten weerhouden van de gehoorzaamheid aan het gebod van onze God en Heiland. Daarom moeten wij nu, voordat het helemaal te laat is, niet blijven staan bij het praten in groepjes. Wij moeten ook niet afhankelijk blijven van de stemming, die onder ons heerst, en die morgen kan omslaan, even snel als ons wisselvallig klimaat. Wij moeten nu, van te voren, overleggen wat ons te doen staat, als de tweede slag komt. Laat de instanties, die nu tot ondertekenen van de verklaring verplicht of gedwongen of alleen maar gedrongen zijn, nu. een duidelijke en onomwonden verklaring afleggen, dat zij tot het ontslag van personen ,,van Joodsen bloede” niet bereid zijn! Het Nederlandse volk doet een beroep op de Secretarissen Generaal. Wij verstaan Uw verantwoordelijkheid. Wij begrijpen zeer wel, dat Gij ervoor terugschrikt in dit tijdsgewricht te worden vervangen door volkomen onbetekenende figuren, of door handlangers van de Duitsers. Wij eerbiedigen de strijd van Uw gewetens tot op dit ogenblik. Gij zult ons evenwel van Uw kant de vrijmoedigheid niet euvel duiden, waarmee wij de mening uitspreken dat Gij misschien toch reeds verder zijt gegaan dan wenselijk en geoorloofd was. Ook wij zien liever U op de plaats, waar Gij staat, dan het werktuig van de niets ontziende vijand. Wij hebben het gevoel, dat U zoveel in Uw vermogen is het goede voor Nederland zoekt, en dat Gij u in een werkelijk ontzet- tende dwangpositie bevindt. Wij zijn U oprecht dankbaar voor hetgeen Gij voor ons volk hebt gedaan en voor hetgeen Gij dagelijks hebt geleden. Maar wij vragen ons toch af, of Uw gehele arbeid niet bezig is een fictie te worden, wanneer Gij met maatregelen meegaat, die geen Christen en geen Nederlander kan goedkeuren. Wij weten wel, dat niet Gij het ons aandoet, maar de Duitsers. Maar is ook voor Uw geweten het ogenblik nog niet aangebroken, waarop Gij zeggen moet: verder kan ik niet gaan? Blijkbaar zijt Gij van mening geweest, dat het tot nog toe nog juist kon. Wij doen niets af van de eerbied en de dankbaarheid, welke wij U verschuldigd zijn, wanneer Wij toch zeggen: Wij zijn dat niet met U eens, maar wij zijn van gevoelen, dat het mede aan U te danken is, dat Nederland de eerste slag in de Jodenkwestie heeft verloren. Wij zouden het U tot een hoge eer hebben gerekend, wanneer U de medewerking aan de maatregelen tegen de Joden had geweigerd en daarvan de consequenties had gedragen. Wij zijn van mening, dat Gij dan een grotere en betere dienst aan Nederland had bewezen, dan thans. Uw voorbeeld toch is van de grootste betekenis voor het gehele ambtenarencorps. Het Nederlandse volk doet een beroep op U, Hoogedelgestrenge Heren Secretarissen Generaal. Gaat ons volk goed voor! De tijd om te zeggen: als wij blijven, kunnen wij nog zoveel goed werk doen en nog zoveel kwaad voorkomen, - die tijd is voorbij. Het is ons allemaal duidelijk geworden, dat Gij niets meer kunt doen tegen de vijand, die ons rechteloos maakt. Geeft niet de volgenden slag bij voorbaat verloren, gelijk Gij de eersten slag verloren gegeven hebt. Uit naam van Nederland vragen wij U: staat pal! En in den naam van Christus smeken wij U: neemt het kruis op en volgt Hem. Sterkt het volk van Nederland door het goede. voorbeeld. Op dezelfde wijze doen wij een beroep op alle ambtenaren, op de burgemeesters, op de besturen van verenigingen en bonden, op de schoolbesturen, op alle instanties, die op de ene of andere wijze met de goddeloze en mensonterende maatregelen tegen de personen ,,van Joodsen bloede" te maken hebben of krijgen. Wij hebben het veel te ver laten komen. De verantwoorde1ijkheid tegenover God en tegenover het volk van Nederland kunnen wij al niet meer dragen. Wij hebben gedaan, alsof ons geweten nog helemaal niet in de knoei zat. Wij hebben geen overleg gepleegd, geen advies gegeven, niets gedaan voor het ,,beginsel” waar wij zo prat op gingen, en ondertussen onszelf en elkaar wijsgemaakt, dat wij het beginsel nog altijd niet verraden hadden. Dat laatste is de grootste illusie, waaraan wij ons hebben overgegeven. Maar het is een illusie! Hebt U de goede zaak niet verraden, Edelachtbare Heren Burgemeesters van Nederlandse gemeenten, en wel vanaf het eerste ogenblik, dat U de verklaring over de samenstelling van het bloed Uwer gemeenteleden hebt voorgelegd aan degenen, die bij de luchtbeschermingsdienst betrokken waren? Reeds in juli was het toch onmiskenbaar duidelijk, welke koers de Duitsers ook hier in Nederland zouden varen! Toen al was voor U het ogenblik daar om als één man te zeggen: dat nooit! Hebt U daarover niet met elkander overlegd? Of wordt er op vergaderingen van Burgemeesters niet over ,,politiek” gesproken? Dan is het nu bijna te laat om daarmee een begin te maken - maar nog niet helemaal! Weest of wordt het eens, Mijne Heren, voordat de volgende slag valt! Hebt gij het beginsel niet verraden, Heren Bestuurders van Christelijke Scholen, en wel door te doen, alsof ons nog niets tegen het geweten werd gevraagd, en door tot Uw personeel te zeggen, dat het tekenen moest, omdat iedereen tekende? En Uw grote landelijke organisaties hebben u in de steek gelaten, door het advies te weigeren, dat een enkele (o! slechts een enkele!) Uwer had gevraagd! Nu komt de volgende slag. Reeds is het in Uw kring uitgesproken, dat ,,natuurlijk” voorlopig niemand van Joodsen bloede moet worden benoemd, want... ,,dat zou provocerend werken”! Indien dat onder U de algemene opinie is, hebt U dan niet tot nog toe het beginsel niet alleen verraden, maar bent U dan niet blijkbaar van plan daarvan een gewoonte te maken? Straks, Broeders in de Heere Jezus Christus, valt de tweede slag. Wat bent U van plan? Het is bijna te laat om tot de trouw, niet aan het beginsel, maar aan de Heere Jezus Christus, terug te keren - maar nog niet helemaal! Beraadt u, dringt aan bij uw landelijke organisaties, en vooral maakt haast, voordat het niet bijna, maar helemaal te laat is. Hebt U de goede zaak van de Heiland niet verkocht en verraden, Heren Bestuurders van de Christelijke Omroepverenigingen, en wel vanaf  het ogenblik, dat U toeliet, dat de Duitsers censuur over de preken, toespraken en gebeden oefenden, welke door uw verenigingen werden uitgezonden? Daarom hebben terecht enkele Kerken gezegd: geen officiële, openbare Godsdienstoefeningen meer voor de radio. Maar U, U hebt gedacht dat het wel mogelijk was, het volle Evangelie onder de censuur van de vijand te doen verkondigen. Of U hebt gedacht, dat een half Evangelie beter was dan helemaal geen Evangelie; en U hebt er niet aan gedacht, dat een half Evangelie helemaal geen Evangelie is. Voor U is het misschien, na alles wat U het Nederlandse volk hebt aangedaan, al helemaal te laat. Neen! Zolang een mens op deze aarde verkeert, is het Goddank altijd nog maar bijna te laat- maar nog niet helemaal. Zelfs voor de vijanden van Christus is het nog niet te laat. Bedenk dan, wat U te doen staat, Gereformeerde en Hervormde, orthodoxe en vrijzinnige Christenen, die de eerste slag verloren hebt, en die alle slagen zult verliezen, wanneer gij u niet bekeert tot Hem, naar wie gij u noemt. Wij zouden nog kunnen doorgaan. Wat zijn wij te wachten van die organisaties en personen, die nog niet, maar die zeer zeker binnen afzienbare tijd, voor de kwestie zullen komen te staan? Wat doet straks de Maatschappij voor Geneeskunde? Wat is de Balie van plan? Heeft de Broederschap van Notarissen zich al beraden? Hebben de verenigingen van personeel in overheidsdienst reeds een standpunt? Het is voor al deze organisaties en personen bijna te laat - maar nog niet helemaal. Als U voortmaakt, Mijne Heeren, is er nog zeer veel goeds te bereiken. Misschien zal de goede houding geen effect hebben? Misschien zal er voor de goede houding geofferd en geleden moeten worden? Is U dan een goed geweten niets waard? Zijt Gij er u van bewust, dat de zedelijke kracht van Nederland verslappen moet naarmate wij ons slap gedragen? Denkt Gij de gezindheid wel te kunnen bewaren zonder de daad? Tenslotte nog één vraag. Wat doet het Episcopaat? Wij zijn niet Rooms-Katholiek. Maar Gij, Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheden Aartsbisschop en Bisschoppen in Nederland, noemt U naar dezelfde Christus als ook wij, en in de naam van die Christus moeten wij met onze vragen ook tot U komen. Gij moet het ons niet kwalijk nemen, als wij op het ogenblik niet helemaal weten, waar wij met de Rooms-Katholieke Kerk en met onze Rooms Katholieke volksgenoten aan toe zijn. Het is waar, dat Gij de censuur over de N.S.B. nog niet hebt opgeheven. Is dat een kwestie van tijd, of mogen wij verwachten, dat nu eens niet de Rooms Katholieke Kerk zich zal aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden? De positie, welke de Rooms-Katholieken in het gebeuren van het jaar 1940 innemen, is ons niet geheel duidelijk. Is die onduidelijkheid in overeenstemming met Uw wensen, of ligt het in Uw bedoe1ing u ondubbelzinnig uit te spreken? De Kerken, die het adres aan de  rijkscommissaris voor bezette Nederlandse gebied hebben ondertekend, hebben van dit feit ook aan de Aartsbisschop mededeling gedaan. Wij begrijpen, dat het U, Monseigneur, niet mogelijk is samen met ons en op dezelfde wijze als wij het woord tot Dr. Seyss Inquart te richten. Wij verstaan, hoe moeilijk het voor U is een duidelijk woord te zeggen tot de rijkscommissaris, tot Uw kerk, en tot het volk van Nederland, daar immers de Paus de Italiaanse wapenen zegent, en het Duitse Episcopaat in verschillende dingen anders staat dan Gij. Zijn deze moeilijkheden onoverkomelijk? Moet ook niet Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid de gehoorzaam- heid aan Christus voor alle dingen gaan? De couranten, die ons mededeelden, dat kerkelijke kringen in Frankrijk bezwaar maakten tegen de maatregelen tegen de Joden, hebben er niet bij verteld, welke kerk het daar betrof. Gezien de situatie van het Protestantisme in Frankrijk is het niet uitgesloten, dat het de Rooms-Katholieke Kerk is geweest, die daar haar stem verhief. Dat weet hier niemand met zekerheid; misschien weet Gij het, Monseigneur. Maar welke het ook geweest zij - het Nederlandse volk heeft er recht op van U te horen, hoe de Rooms-Katholieke Kerk hier te lande staat tegenover de goddeloosheden van onze vijand, tegenover de gruwelen, die dit land verontreinigen, tegenover de verbijstering, welke hier wordt aangericht. In den naam van die Christus, naar Wie en Gij en wij ons noemen, vragen wij U: onthoudt ons Uw getuigenis niet! Wat zegt Gij tot de vreemdeling, die in uwe poorten is? Wat adviseert Gij, die een staf van kundige moraaltheologen tot Uw beschikking hebt, Uw mensen te doen en ten laten? Het is ook voor U, Monseigneur, bijna te laat - maar nog niet helemaal. Laat U ons niet langer wachten dan strikt noodzakelijk is! Het christelijk geloof en het goede geweten. Dat zijn de dingen die op het ogenblik in Nederland in het geding zijn. Die Nederlanders die zich, hoe dan ook, Christenen noemen , mogen thans bedenken  dat wij onze Heiland in de praktijk moeten navolgen. Dat is geen vloek, geen lot, geen plicht. Het is een zegen. Want wie in de praktijk het christelijk getuigenis verloochent, dat hij met de mond uitspreekt, die vervreemdt van zijn Verlosser- en dat is een vloek! Die Nederlanders, die zich, om welke redenen dan ook, geen Christenen wensen te noemen, mogen thans bedenken, dat een goed geweten meer waard is dan de meeste andere dingen. Gij hebt het ongetwijfeld moeilijker dan de Christenen. Gij weet U niet door Christus bevrijd, noch door Zijn gebod gebonden. Gij duidt het ons niet ten kwade, als wij op dit ogenblik vrijmoedig tot U zeggen: alleen het geloof in Jezus Christus zal ook voor U de enige wegwijzer zijn door de oneindige gewetensconflicten van deze tijd. Als Gij deze weg niet wilt gaan, wilt dan toch overwegen, of er ook voor U niet ergens een grens komt, waar U gedwongen wordt te zeggen: als ik niet geweten- loos wil worden, kan ik verder. Volk van Nederland, het is bijna te laat- maar nog niet helemaal! Het is nog niet helemaal te laat om terug te keren tot het christelijk geloof en het goede geweten. Het is nog niet helemaal te laat om uit beweegredenen van barmhartigheid en op gronden aan de Heilige Schrift ontleend op te komen voor onze Joodse volksgenoten. Het is nog niet helemaal te laat om de Duitsers te laten zien, dat hun goddeloosheid niet alle dingen overwint, maar dat er èrgens mensen wonen, die hun christelijk geloof en hun goede geweten niet zomaar laten roven. O God van Abraham, Izak en Jakob, Vader van onze Heere Jezus Christus! Kom Uwe arme Christenheid te hulp en ontferm U over Nederland. (Dit woord kon slechts in enkele tienduizenden exemplaren verspreid worden. Maar het moet door alle miljoenen Nederlanders gelezen worden! Geeft het na lezing terstond door aan Uw bekenden).
Terug naar pagina 1 Terug naar pagina 1 Terug naar Jan Koopmans Terug naar Jan Koopmans