DERDE BRIEF.
Kerkwerve, de 8 Februari 1878.
Zeer geliefde vrienden in de geliefde Heere, en Heiland, als ik dat zo eens mag noemen, want Paulus
zegt: ,,Eén brood is het, zo zijn wij velen een lichaam, en dat lichaam bestaat uit vele leden, en van
ditzelfde is Jezus Christus het Hoofd, dat is zo wonderlijk tesaam gevoegd, dat geen duivel noch wereld
noch ook ons eigen verdorven hart er iets aan kan veranderen. Daarom noemt de Heere Zijn Kerk of
Gemeente, ,,een besloten wel, en een verzegelde fontein”. O, wat is dat een voorrecht voor een kind van
God, om binnen die muren een plaatsje te mogen hebben, in dat Vaderhuis door de Heere Jezus zelf toe-
bereid, in die stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. O, zalig hen, die
zulks ten deel valt, die een witte keursteen van God krijgen met een nieuwe naam er op, die niemand kent,
dan die hem ontvangt. Een naam, beter dan der zonen of dochteren. Maar dat komt er tegenwoordig niet
zo nauw meer op aan, naar het schijnt; het is nu een geheel ander Christendom geworden als dat was in de
dagen der Discipelen, en Apostelen, in de dagen van de eerste Christengemeente, dat waren bijna allen
ongeleerde, eenvoudige mensen, maar de Heere werkte veel met Zijn Geest in hun harten. Ook waren de
Apostelen niet op een hogeschool geweest, om daar te leren prediken, het waren ongeordende leraars. Nee,
maar nu zou ik mij gaan verspreken, niet waar? Zij waren wel degelijk op de hogeschool geweest; op de
school, waar de Heere Jezus de Opperste leraar van is, en van Hem waren zij dan ook recht geleerd, en van
Hem hadden zij hunne ordening ontvangen, en zo toegerust, gingen zij er op aan, zonder buidel of male, en
de Heere wrocht krachtelijk mede. O, wat een verschil met onze tegenwoordige tijd; toen konden de andere
mensen zeggen: ,,Ziet hoe lief zij elkander hebben, ziet hoe wij als één zijn in al hun daden”, en tegenwoor-
dig is het: ,,Ziet, hoe verdoold zij zijn, hoe zij elkander haten, verdenken en benijden". In de eerste Christen-
gemeente waren het allen leerlingen, de een de ander uitnemender achtende dan zichzelf, en nu zijn het allen
leraars, die veel heiliger zijn dan hun naaste, ja, het veel beter weten. O vriend, wat een verschil: in deze
dagen moet alles met de tijdgeest bestempeld zijn, zal men nu het Evangelie durven prediken, dan moet men
vooral toch van mensen wel geordend zijn, of onze prediking heeft geen waarde, of wij van de Heere zijn
geroepen en van Hem zijn bekwaam gemaakt, dat geeft allemaal niets, als de mensen ons niet hebben geacht,
dan is het toch mis, en spoedig wordt men uit de Synagoge geworpen. Men vraagt thans niet meer naar de
leidingen of werkingen des Geestes. Ach nee, mijn vriend, als het nu maar geleerdheid is, als men nu maar
flink heeft gestudeerd, en een mooi woord kan praten, dan is het volk al spoedig in hun schik.
O, leerden wij toch om meer en meer alleen te leven van alle Woord, dat de mond des Heeren uitgaat. O,
dat wij van Hem alleen maar geleerd wilden zijn, ons gedurig met bidden en smekingen aan de Drieënige
Verbonds God te verbinden, dat zal wel ’t beste zijn.
Nu, geliefde kapitein, wij hebben Uw letteren in goede welstand en veel blijdschap ontvangen.
Wij hebben er Uw gedurige lichaamszwakte uit vernomen, dat mij wel niet verwondert, vanwege alles, wat
U is overkomen, daar U in weer en wind en water zo veel ook aan Uw lichaam hebt geleden. Ik hoop maar
dat de Heere U zoveel nog moge sterken, naar het lichaam, dat gij spoedig eens tot ons zult kunnen over-
komen, en wij nog eens van mond tot mond kunnen spreken hier in dit Mesech.
Voorts hebben wij ook in Uw brief gelezen, dat Gij uitgenodigd waart naar Krabbendijke om daar het
Woord Gods te spreken; toen ik dit las, moest ik zeggen, Ach, Heere, ondersteunt dan toch Uw arme dienst-
knecht, en stelt hem tot roem van Uw grote Naam en tot uitbreiding van Uw Koninkrijk.
U schreef mij ook, dat U verlangend uitziet naar het verre Schotland, of ook de Heere U daar zou roepen,
voor dat arme volkje dat daar is; o, lieve vriend als de Heere U daar heen roept, en het Zijn weg en wil is,
dan zou ik U raden er met vrede naar toe te gaan. Ik voor mij zou dan stil hopen te berusten in Zijn wil; ik
denk dan wel eens wellicht is het goed voor u, want een profeet is toch niet geëerd in zijn vaderland, hoewel
het mij zou spijten, Uw aangezicht niet meer te zien. Want zoals U weet, ik word steeds ouder en al verder
op mijne dagen; ik ben nu bijna vijf en zestig jaren, en op die leeftijd verliest men niet gaarne meer vrien-
den. De Heere, hoop ik, geve U verstand en wijsheid en Hij besture Uw zaken met recht, als gij nu maar
veel de Heere nodig hebt in al Uw wegen, zal Hij zeker Uwe paden recht maken.
Hartelijk hopen wij allen, dat de Heere U zo moge sterken, dat U spoedig ook tot ons eens zult kunnen
komen, om een woordje te spreken, want zowel hier op Kerkwerve als op andere naburige plaatsen van ons,
verlangt men naar U.
Als gij komt, moet gij ons vooral vroeg genoeg schrijven, dan zullen wij U te (Kerkwerve) Zierikzee
afhalen. Ik moet nu weder besluiten met hartelijke groeten van ons allen, ook van onze zwakke buurvrouw.
Dat is nog bijna de enigste met wie ik van hart tot hart kan spreken. Ja, dan geeft de Heere het wel eens dat
wij ons hart tezamen voor Hem kunnen uitstorten, daarom ben ik met zielsbanden aan haar gebonden, want
ik heb nog al vele halve vrienden en nog kwartvrienden ook. Groet allen, die naar Sion vragen uit een rein
hart. Groet vooral Uw geliefde vrouw, o, wat ik U bidden mag, houdt elkander toch veel in waarde, hebt
toch vurige liefde voor elkander, want U kunt niet begrijpen, wat men aan elkander heeft voordat wij elkan-
der moeten missen zoals ik dat moet ondervinden. Ik ben nu al vijftien jaar weduwe en het gemis was in
het eerste jaar ontzettend groot, maar hoe ouder ik nu word, hoe meer ik mijn geliefde man nog mis, want
de kinderen worden steeds groter en groeien of sterven van ons af, maar gelukkig, geliefde, mag ik gedurig-
lijk ondervinden, dat de Heere een Man der Weduwen en een Vader der wezen is. Ja, een God, Die ontfer-
ming niet moede wordt, maar dat hij mij menigmaal in de grootste nood zeer nabij is, en dat is mijn enige
troost in mijn ellende.
Nogmaals groetend van Uw liefhebbende vriendin,
DE WED. VAN DER WEKKEN.
Wilt u het gehele werk lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in het Gemeentehuis van
Schouwen-Duiveland, Laan van St. Hilaire, Zierikzee in de studiezaal. Het catalogusnr. is 0024.
Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur. Op donderdagavond van 18.00 – 21.00 uur
vooraf aanvragen via 0111- 452320 of via e-mail: gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl,