Toepassing uit de preek “Een blijde tijding uit een ver gelegen land”.
     
  Mijn hoorders, ook thans komt er een boodschap tot ons, al wordt die dan niet gebracht door een engel recht-
  streeks uit de Hemel, zoals bij Maria. Nochtans komt er een boodschap tot ons van Godswege.
  De Heere spreekt tot ons door Zijn gerichten en oordelen, die Hij op de aarde zendt en ook bijzonder in ons 
  vaderland, dat zo diep gezondigd heeft en nog voortgaat van kwaad tot erger. 
  O, wat weinig indrukken laten die oordelen na, vooral in het tegenwoordige jonge geslacht! Het is of bij de 
  jongeren alle indrukken zijn geweken.
  De Heere spreekt ook tot ons door Zijn Woord. Hij roept nog toe: ,,Bekeert U, bekeert U, waarom zoudt gij 
  sterven!" Het is nu nog het vriendelijk heden der genade.
  Maar ach, de oren worden gestopt en de nek wordt verhard. Eenmaal, ja. spoedig, zal er een tijd aanbreken, 
  dat het zijn zal, tot hiertoe en niet verder, ons leven zal worden afgesneden, en dan?
  De Heere laat nog tot u spreken door middel van Zijn knechten, die u van Godswege vermanen en u toe-
  roepen: Wij bidden u van Christuswege, laat U met God verzoenen. Eenmaal zullen zij tegen u getuigen en 
  hoe vreselijk zal het dan zijn onder het aanbod van genade geleefd te hebben en voor eeuwig te moeten 
  verloren gaan. 
  Is dat Godswoord wel eens persoonlijk tot ons gericht? Heeft dat het oor van ons hart wel eens doorboord? 
  En wel zodanig, dat wij als bij onzen naam geroepen werden en moesten zeggen, zo heb ik het nooit gehoord?
  Het mocht wat nalaten in onze zielen. Wij mochten met ware boetvaardigheid in het dal van ootmoed terecht 
  komen. Dan pas zal het ons, als bij Maria, wat nalaten. 
  Wij weten dat de Heere door Zijn Heiligen Geest onderscheiden werkt in de harten van Zijn volk. De een 
  kan worden getrokken als met de koorden Zijner liefde, gelijk een Timotheüs. Bij een ander zal dat op kracht-
  dadige wijze geschieden, gelijk bij Paulus, die in zijn woeden plotseling tot staan gebracht werd.
  Maar allen, die een tijd in hun leven hebben leren kennen, waarin zij in hun zondeweg werden gestuit, waar 
  de zonde hun werkelijk zonde werd, krijgen die boodschap uit de hemel te horen, een boodschap, zoals zij 
  tevoren nooit gehoord hebben. Zij worden als uit een donkere nacht overgebracht in een helder licht, door die 
  duidelijke Godsspraak in hun zielen!
  Dit moet dan ook al Gods volk tot verwondering wekken, wanneer voor hen de weg der verlossing door 
  Jezus wordt geopenbaard. Hoe verlangend zien zij dan uit, om Hem in hun hart te mogen ontvangen, te 
  mogen omarmen, als hun Zaligmaker.
  Behoren wij nu tot dezulken, die buiten Jezus niet kunnen leven, en wier begeerte zich zozeer naar Hem uit-
  strekt, die mogen wij toeroepen: Godvruchte schaar, houdt moed! Hij, die Zijn werk in U begonnen is, zal 
  het ook voleindigen, Hij laat niet varen, de werken Zijner handen, 
  Maria kreeg de belofte door die Engel uit de hemel, welke op Gods tijd in vervulling is gekomen. Welnu, 
  zo komt de Heere ook op Zijn tijd al die goede woorden die Hij gesproken heeft in vervulling te brengen en 
  niet een van die zal op de aarde vallen.
  Wat een voorrecht, als we tot dezulken mogen behoren. Geen beter Kerstgeschenk kunnen we ooit ontvangen, 
  dan wanneer die beloften vervuld worden. Maria mocht het ervaren, de beloften werden vervuld en zij mocht 
  Jezus, de God van hemel en aarde omarmen.
  O volk, dat op die belofte mag pleiten, gelijk Jakob, toen hij zei, Gij hebt toch gezegd, Ik zal gewisselijk bij 
  U weldoen! De Heere wil Zich door arme aardwormen laten overwinnen. Ge mocht maar voortdurend aan-
  houden, een worstelaar aan Gods genadetroon blijven, Dat bede1aarsleven wilt ge toch voor de hele wereld 
  niet missen. De Godzalige dichter zingt er van:
  Hij kan, en wil, en zal in nood
         
  Zelfs bij het naderen van den dood
        
  Volkomen uitkomst geven.
  Hoe groot is het, hier op aarde, bij tijden en ogenblikken te mogen leven. Zij hebben toch een hoop die verder 
  strekt dan die van de wereldlingen, want die hoop is een hoop der spinnekoppen en zal vergaan. Maar de hoop 
  die dat volk heeft, strekt zich uit over dood en graf, tot in de plaats der heerlijkheid daarboven. Daar zullen zij 
  eeuwig bij Jezus zijn, zonder ooit meer gescheiden te worden.
  Geen wolk van donkerheid zal daar meer hun uitzicht benemen, geen vijand haar meer benauwen of bestrijden, 
  tegen wie zij hier steeds weer te kampen hebben. Dat Rijk daarboven is een Vrederijk, zij zullen daar eenmaal 
  in de volle genieting mogen zijn, van hetgeen die Jezus, als hun Zaligmaker, voor hen heeft verworven.
  Nu mijn hoorders! wij gaan weer eindigen. Behoren wij onder dat gelukkig getal, dan zullen wij hiernamaals 
  met de koningin van Scheba getuigen: de helft is mij niet aangezegd. Hier op aarde kunnen wij op zijn best, 
  er niet meer dan van stamelen.
  Zo lang wij hier op aarde zijn is het nog een uitwonen van de Heere en kunnen wij over de eeuwige dingen 
  slechts spreken als een kind, dat het praten nog leren moet. Hier zien wij maar door een spiegel in een duistere 
  rede, maar daar zullen wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht en Hem volmaakt, eeuwig de lof en ere 
  toebrengen.
  Daar zullen wij met al de vrijgekochten des Heeren de kroon der overwinning voor Zijn voeten nederwerpen 
  en uitroepen: Gij hebt ons Gode gekocht met Uw dierbaar bloed en zijt waardig te ontvangen alle lof en ere, 
  tot in alle eeuwigheid.
  Amen.
 
 
   
 
 
 
 