Een bedevaart of pelgrimage (van het Oud-frans pelrimage) is een (pelgrims)reis naar een bedevaartsoord. Redenen voor het ondernemen van een bedevaart zijn om de hulp van een heilige in te roepen zodat deze voorbede (Lees verder) kon doen bij God, of om boete te doen, een opgelegde straf te ondergaan. In de katholieke traditie betreft een bedevaart een reis naar een plaats waar een heilige wordt vereerd, of waar er volgens ooggetuigenverslagen verschijningen hadden plaatsgevonden, meestal van Maria, een engel of een heilige. Andere plaatsen werden bekend vanwege een of meer gevallen van wonderbaarlijke genezingen, of vanwege stigmata, een 'huilend' beeldje, of andere verschijnselen die mensen bovennatuurlijk voorkwamen.
Pelgrims
Voorbeelden van belangrijke bedevaartsplaatsen in het christendom zijn Rome (het Vaticaan), Fátima, Lourdes, Scherpenheuvel, Rocamadour, Santiago de Compostella, Kevelaer, Collevalenza, Assisi, Banneux, Jeruzalem en Bethlehem. Bedevaartgangers droegen schelpen of kleine medailles en beeldjes op hun kleding. Goedkope loden of tinnen pelgrimsinsignes, een pelgrimshoorn, eigenlijk souvenirs, worden bij opgravingen veel teruggevonden. Pelgrims die Jeruzalem bezochten plaatsten een palmtak op hun portretten en ook op hun grafsteen. In Dreischor in Zeeland is een dergelijke steen bekend met een leeg graf (Christus is immers opgestaan), twee palmtakken en een Jeruzalemskruis, zie foto hieronder.
Zions Burgerschap
Gedeelte van een preek van Ds. A. Makkenze uit de bundel VOOR GEZETTE TIJDEN. Deze bundel werd in 1915 door J. v.d. Wal te Bruinisse uitgegeven. Enkele jaren dus na zijn vertrek uit Bruinisse, zodat het zeer wel mogelijk is dat deze ook daar gehouden is. … uit de Toepassing    Geliefde  Toehoorders! Gij hebt het allen wederom gehoord: daar zijn tweeërlei mensen. Er is een grote schare, wier naam niet getekend staat op de rol van Zions burgers, maar er is ook een klein getal van zulken, die burgers van het geestelijke Jeruzalem geworden zijn.    Een hoogst gewichtige vraag is het nu voor een iegelijk onzer: tot welke groep behoren wij ? Zagen wij nooit, dat het leven buiten Jeruzalems muren geen leven is maar een dood die eenmaal op de eeuwige dood uitloopt?  Is de scheiding tussen God en onze ziel ons nog geen oorzaak van droefenis geworden? Heeft het Godsgemis ons nog nooit tranen doen schreien? Zijn wij bij het gezicht van onze ellendestaat nog nooit met vervaardheid vervaard geworden?    Heeft de bange vrees ons nog nooit aangegrepen bij de gedachte dat de dood ons ieder ogenblik voor Gods rechterstoel kan plaatsen ?    Dan, dan ziet de toekomst er donker voor ons uit. O, gij, die Zion gram zijt, die u betoont vijanden te zijn van Zions Koning, wijl gij het er voortdurend op toelegt om de onderdanen van die Koning het leven te bemoei- lijken, hetzij lijdelijk door uw onbekeerd van God vervreemd leven, hetzij dadelijk door hen met woord en daad tegen te staan, bedenkt toch, dat Zions Koning eens gesproken heeft: Wie mijn volk aanraakt, die raakt mijn oogappel aan. Enige tijd moge het u gelukken om ’s Heeren lievelingen te verdrukken en te benauwen, maar in het einde moet gij toch de kamp opgeven,want de Heere der Heeren zal gewis triumferen, triumferen ook over u. Wat zal het u in het einde dan hard vallen zolang de verzenen tegen de prikkels te hebben geslagen. Wilt toch bedenken dat het wraakzwaard des Heeren gewet is tegen degenen, die het Evangelie van de Zone Gods ongehoorzaam blijven. Als de dood daar is, dan is het te laat. In het graf is geen verzinning meer. In de eeuwigheid is tot berouw vol wederkeren tot de Heere geen gelegenheid meer.    Daarom nog heden in deze stond, bedenkt hetgeen tot uw vrede dient. Nu is het nog de welaangename tijd, het heden der genade, nu is het nog de dag der zaligheid. De Heere maakt nog rijke bemoeienissen met u: de adem draagt gij nog in uw neus; gij hebt nog al hetgeen gij tot onderhouding uws lichaams van node hebt; de Heere komt u nog telken male met Zijn genademiddelen voor; in Zijn verdraagzaamheid, lankmoedigheid en goedertierenheid roept de Heere nog: Bekeert u tot mij. Zijn dat geen bemoeienissen des Heeren?    Och, mochten die goedertierenheden u tot bekering leiden! Waarom toch, o waarom blijft gij steeds doof voor die aanbieding van vrije genade? Vraagt het Gods kinderen en zij zullen het u zeggen, dat het leven in de dienst des Heeren zo’n aangenaam, zulk een zalig leven is. Maar ja, hierom is het, dat gij liever uw harde meester Satan volgt dan Koning Jezus, Die zegt, dat Zijn juk zacht en Zijn last licht is, hierom is het, omdat gij nog uw verstokt en verhard harte hebt, dat wars is van de dienst des Heeren. Maar buigt dan veel uw knieën voor Hem, Die stenen harten te morzel slaat en een vlezen hart geeft, waarin Hij met Zijn Heilige Geest wonen en werken wil, buigt uw knieën voor Hem, valt Hem te voet met de smeking: Heere behoud mij, ik verga.    Zegt nooit: als ik niet uitverkoren ben, word ik toch niet zalig. Want waar is het, dat als gij niet uitverkoren zijt, gij ook niet zalig wordt, maar desalniettemin is dat een verborgen zaak. De verborgen dingen zijn voor de Heere onze God en de geopenbaarde voor ons en onze kinderen. En geopenbaard is, dat gij niet gaat verloren, maar in Adam ligt verloren en dat om eigen afval van God, door eigen schuld. Dit wordt u door Gods woord en door ‘s Heeren dienaren altijd weer voorgehouden.    Uit die verloren staat moet gij uit, zal het u wel zijn voor uw ziel. Wie dan slecht is kere herwaarts en bekere zich tot de Heere.    Maar Geliefden, toe ! er zijn nog zoveel onbekeerden die menen dat zij een burgerrecht hebben, die denken, dat het er goed bij staat met hun ziel voor de eeuwigheid. Het zijn zulken, die zich rein achten, doch van hun drek niet zijn gewassen. Het zijn degenen die zich rijk en verrijkt wanen en menen geens dings gebrek te hebben, maar die niet weten, dat zij zijn jammerlijk, blind, arm, ellendig en naakt.    Meent toch niet, dat uw kerkgaan, uw psalmgezang, uw vormelijk gebed u tot een burger van Jeruzalem maken. Denkt toch niet, dat uw bijbellezen, uw nalopen van gezelschappen der Vromen, uw tranen, uw zuchten koopgeld kunnen zijn om u een plaats binnen Zion te bezorgen. Er is zoveel, dat de glans van het goud heeft, maar toch geen goud is.    Wanneer uw kerkgaan niet geschiedt uit hoofde van het nieuwe beginsel, dat Gods Geest werkt, indien uw andere godsdienstige verrichtingen niet plaats hebben, als voortkomende uit een hart dat Gods eer op het oog heeft, dan keert gij of als Orpa naar Moab terug, krijgt als Demas de tegenwoordige wereld weer lief, of gij blijft u zo lang misleiden tot gij eenmaal in de hel uw ogen opslaat.    Hoe vreselijk zal dat ontwaken zijn!    En toch er zijn er niet weinigen die op deze wijze met een ingebeelde hemel ter helle varen. Afschrikwekkende voorbeelden heeft God dan ook in Zijn Getuigenis doen boekstaven.    Gedenkt aan de vrouw van Lot!    Wellicht zijn er zulken onder ons, die zullen zeggen: ja, dat is het nu, wat ik vrees, dat mij overkomen zal: eenmaal als een Judas, als een Orpa, als een Demas ontmaskerd te zullen worden; het is mij wel daarom te doen, dat ik zalig worde, maar heb ik daarbij wel Gods eer op het oog. O, indien maar gij er bij blijft om die vrees van eens als huichelaar geopenbaard te worden, om die vrees alleen te willen verdreven zien door Hem, aan Wie alleen gij u zelf voor tijd en eeuwigheid wenst over te geven. Let wel op het onderscheid tussen de geveinsde en de oprechte. De eerste legt het er altoos op toe en wendt alles aan om beter te schijnen dan hij is, tracht altijd door uiterlijke plichten zijn inwendige haat tegen God en Zijn volk te bedekken. De laatsten willen niet meer zijn dan zij zijn; bij hen is het: ,,Niets is o! Oppermajesteit bedekt voor Uw alwetendheid” een ware toetssteen. De oprechten van hart staan naar waarheid in het binnenste. Wat baat het hun als alle mensen wèl van hen spreken en zij niet de zekerheid hebben, dat hun namen geschre- ven staan in de burgerlijke stand van het Zion Gods? God kent hen en meer en meer leren zij ook zichzelf kennen als gans onwaardige schepselen, die de dood verdiend hebben en wie het eeuwige leven met God alleen uit genade kan geschonken worden.    Zulken is het om God alleen te doen. Geen hoop op loon, geen vrees voor straf doet hen uitgaan op de voet- stappen der schapen. Nee, de begeerte, om met God verzoend te worden door Jezus Christus, ligt hun zo in de ziel, dat zij zeggen: Al ware er geen hemel tot beloning, al ware er geen hel tot straf, dan is God nog waardig geëerd, gediend en gevreesd te worden om Zijns zelfs wil.    Dit is nooit de grondtoon van het lied, dat de huichelaar zingt.    Gelukkig volk des Heeren, dat in hope of in vaste geloofsverzekering kan zeggen: Deze God is onze God eeuwig en altoos, Hij zal ons geleiden tot de dood toe. Hij, de Getrouwe, de Onveranderlijke, de Jehova zal, dus niet alleen kan of wil, maar zal ons geleiden. Hierin ligt de waarborg voor uw eeuwige behoudenis. De Heere heeft gezegd: lk zal u niet begeven en lk zal u niet verlaten. Dat waarborgt u een veilige doorgang door Mesech. Al schijnt het vaak, dat de golven u over het hoofd gaan, al staat het er menigmaal zo bij, dat het schier niet anders kan of gij moet in uw druk omkomen, toch is uw behoudenis gewaarborgd. Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, `Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven; Nooddruftigen veracht Zijn goedheid niet; Nooit zal Hij zijn gevangenen begeven.
Terug naar Ds. A. Makkenze