DAT GOD ENIG IS IN WEZEN EN NOCHTANS IN DRIE PERSONEN ONDERSCHEIDEN Volgens deze waarheid en dit Woord Gods, zo geloven wij in een enigen God; die een enig Wezen is, in hetwelk zijn drie Personen, in der daad en waarheid en van eeuwigheid onderscheiden naar hunne onmededeelbare eigenschappen: namelijk de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest. DeVader is de oorzaak, oorsprong en begin aller dingen, zowel zienlijke als onzienlijke. De Zoon is het Woord, de Wijsheid en het Beeld des Vaders. De Heilige Geest, de eeuwige Kracht en Mogendheid, uitgaande van de Vader, en de Zoon. Alzo nochtans, dat dit onderscheid niet maakt, dat God in drieën gedeeld zij; aangezien dat de Heilige Schriftuuur ons leert, dat de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest, elk zijne zelfstandigheid heeft, onderscheiden door hare eigenschappen; doch alzo, dat deze drie Personen maar één enig God zijn. Zo is het dan openbaar, dat de Vader niet is de Zoon, en dat de Zoon niet is de Vader, dat ook insgelijks de Heilige Geest niet is de Vader, noch de Zoon. Intussen, deze Personen, zó onderscheiden, zijn niet gedeeld, noch ook ondereen vermengd. Want de Vader heeft het vlees niet aangenomen, noch ook de Heilige Geest, maar alleen de Zoon. De Vader is nooit zonder zijn Zoon, noch zonder zijn Heiligen Geest geweest; want zij zijn alle drie van gelijke eeuwigheid in één zelfde Wezen. Daar is noch eerste, noch laatste; want zij zijn alle drie één in waarheid, in mogendheid, in goedheid en barmhartigheid. Artikel VIII N.G.B. BEWIJS VAN HET VOORGAANDE ARTIKEL VAN DE DRIEHEID DER PERSONEN IN EEN GOD Dit alles weten wij, zo uit de getuigenissen der Heilige Schriftuur, als ook uit hunne werkingen, en voornamelijk uit degene, die wij in ons gevoelen. De getuigenissen der Heilige Schrifturen, die ons leren deze Heilige Drievuldigheid te geloven, zijn in vele plaatsen van het  Oude Testament beschreven; welke niet van node is te tellen, maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen. In Genesis, Kap. 1 : 26, 27, zegt God: Laat Ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis, enz. En God schiep de mens naar zijn beeld; man en vrouw schiep Hij ze. Insgelijks Gen. 3 :22: Zie, de mens is geworden als Onzer één. Daaruit blijkt, dat er meer dan één Persoon in de Godheid is, als Hij zegt: Laat Ons mensen maken, naar ons beeld; en Hij wijst daarna de enigheid aan, als Hij zegt: God schiep. Het is wel waar, dat Hij niet zegt, hoeveel Personen dat er zijn; maar hetgeen voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe. Want als onze Heere gedoopt werd in de Jordaan, zo is de stem van de Vader gehoord geweest, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon; de Zoon werd gezien in het water, en de Heilige Geest openbaarde zich in de gedaante van een duif. Ook mede is in de Doop aller gelovigen deze vorm ingesteld door Christus; Doopt al de volkeren in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, Matth. 28 : 19. In het Evangelie van Lukas 1 : 35, spreekt de engel Gabriël tot Maria, de moeder des Heeren, aldus: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogste zal u overschadu- wen; daarom ook, dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Insgelijks 2 Kor. 13 :13: De genade van de Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u; 1 Joh. 5 : 7: Drie zijn er, die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. In al deze plaatsen wordt ons ten volle geleerd, dat er drie Personen zijn in een enig Goddelijk Wezen. En hoewel deze leer de menselijke verstanden verre te boven gaat, nochtans geloven wij die nu door het Woord, verwachtende totdat wij de volkomen kennis en vrucht daarvan genieten zullen in de hemel. Voorts staan ook aan te merken de bijzondere ambten en werkingen dezer drie Personen te onswaarts: de Vader is genaamd onze Schepper door zijne kracht; de Zoon is onze Zaligmaker en Verlosser door zijn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door zijne woning in onze harten. Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware Kerk, van de tijden der Apostelen af tot nu toe, tegen de joden, Mohammedanen, en enige valse Christenen en ketters, als Marcion, Marni, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arius, en andere diergelijken, die met goed recht door de Heilige Vaders zijn veroordeeld geweest. Overzulks nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssommen, namelijk, der Apostelen, van Nicéa, en van Athanasius; insgelijks hetgeen daarvan door de Ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is. Artikel IX N.G.B. De drieëenheid Gods Na het geloof in God beleden te hebben en daarna de kenbronnen van God beleden te hebben, gaat de Nederlandse Geloofsbelijdenis voort met het belijden, dat deze enige God een drieënig God is. Artikel 8 heeft tot opschrift, dat God is één in Wezen, en nochtans in drie Personen onderscheiden. Dit geloven wij volgens deze waarheid en volgens dit Woord Gods! Wij staan hier voor een verborgenheid en wel voor de grootste verborgenheid, die nooit gekend kan worden uit de natuurlijke rede, maar alleen uit en door een bovennatuurlijke Goddelijke openbaring. En al is die dan geopenbaard, dan kan die door het verstand nooit ten volle begrepen worden in dit leven, maar dan moet zij uit kracht van Gods getuigenis geloofd worden. Alle geloofsstukken zijn verborgenheden, maar die verborgenheden zijn voor degenen, die Hem vrezen. Staan wij dus hier voor de voornaamste verborgenheid, dan is zij er toch voor die Hem vrezen. Het woord drieëenheid is een bijbels woord en steunt op 1 Joh. 5:7: ,,Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.” Het is het hoofdleerstuk van het Christelijk geloof. De geloofsbelijdenis van Athanasius zegt: ,,Zo wie zalig wil zijn, dien is voor alle dingen nodig, dat hij het algemeen geloof houde. En zo wie dit niet geheel en ongeschonden bewaart, die zal zonder twijfel eeuwiglijk verderven. Het algemeen geloof nu is dit: Dat wij de enige God eren. Zonder de Personen te vermengen, of het wezen en de substantie te delen.” Dit leerstuk moet geloofd worden, deze grote verborgenheid moet eerbiedig aanbeden worden, dit te geloven is het eeuwige leven! Het ware, zaligmakende, het bijbelse geloof belijdt dan vaster dan vast, dat er is een enig en eenvoudig Goddelijk Wezen en geenszins drie Goden, want daar is één God, één Heere. Het belijdt en gelooft vaster dan vast, dat er in dit ene Wezen drie Personen zijn, die eenswezens zijn, evengelijk. Niettemin zijn de drie Personen waarlijk van elkander onderscheiden in namen, in schikking, waardoor de Vader de eerste, de Zoon de tweede en de Heilige Geest de derde Persoon is, en ook in manier van werken. De Vader werkt namelijk van Zichzelf, de Zoon van de Vader, en de Heilige Geest van de Vader en de Zoon. In de huishouding Gods wordt aan de Vader de schepping, aan de Zoon de verlossing en aan de Heilige Geest de heiligmaking toegekend. In de drieëenheid is niet een éérder of later, niet een meer of minder. Wel is de Vader de eerste in orde. In waarheid, in mogendheid, in goedheid, in barmhartigheid zijn zij gelijk. De personele eigenschap van de Vader is, dat Hij het leven heeft in Zichzelf. De personele eigenschap van de Zoon is, dat Hij van de Vader van eeuwigheid is gegenereerd. De personele eigenschap van de Heilige Geest is, dat Hij uitgaat van de Vader en de Zoon. De Vader is nooit zonder Zijn Zoon geweest, ook nooit zonder de Heilige Geest. Met Clemens Alexandrinus mogen wij zeggen: ,,Laat ons loven een Vader en Zoon, tezamen met de Heilige Geest, Die een alles is, Die alleszins goed is, alleszins schoon, alleszins wijs, alleszins rechtvaardig, Wiens heerlijkheid nu is enin der eeuwigheid.” Hoe schuldig zijn zij die onder het licht des Evangelies leven en dan toch deze geloofskennis missen, die onwetend van God, onwetend van Christus, onwetend van de Heilige Geest door het leven gaan. Die de enige en drieënige God niet hebben tot het voorwerp van hun dienst, dienen daarentegen de drievoudige afgod dezer wereld, namelijk de begeerlijkheid der ogen, de wellusten des vleses en de grootsheid van dit leven. Wat erg, als men nooit gedachten heeft aan Gods hoogheid, aan Zijn heiligheid, aan Zijn barmhar- tigheid. Wat erg, als men niet alleen de dienst van deze hoogverheven God versmaadt, maar als men zelfs de gemeenschap met deze heerlijke God niet acht, niet zoekt. Hij toch is te kennen! In de Schriften van het Oude Testament openbaarde Hij Zich, als Hij zeide: ,,Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis! ” Genesis 1:26 en 27. Wederom bij de zondeval openbaarde Hij Zich, als Hij zeide: ,,Zie, de mens is geworden als onzer één.” Genesis 3:22. Hieruit blijkt wel niet zo klaar de drieheid, maar