Orde van Dienst Orgelspel Votum en Groet Introïtus I Korinthe 2 : 2: ,,Ik heb mij niets voorgenomen onder u te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.” Gemeentezang: Psalm 25 : 6, 7 Geloofsbelijdenis Gemeentezang: Gezang 166 : 2 Schriftlezing: Johannes 3 : 1-8, 14-16 en 22-36 Gebed Inzameling der gaven Gemeentezang: Psalm 73: 13, 14, 12 Prediking over Johannes 3 : 36 Gemeentezang: Gezang 50 : 3 Gebed Gemeentezang: Psalm 119 :80, 86 Zegen Inkeer Orgelspel ,,Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal hat leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” Johannes 3 : 36 Geliefde Gemeente van Zierikzee, Gemeente des Heren,  ’t Is een beetje een wonderlijke zaak, zo’n afscheidsprediking en zo’n afscheidsdienst. Aan de éne kant is het vanmiddag Dienst des Woords, prediking van het Woord Gods. In alle handboeken wordt ertegen gewaarschuwd, dat in een ure als deze het persoonlijke niet overheersen mag. Het gaat immers om de bediening van het Woord; we zijn samen als Gemeente des Heren rondom de open bijbel. En de Here blijft, de bijbel blijft; Gods Woord wordt niet veranderd. Wat verandert er eigenlijk? ’t Is net als op de 0udejaarsavond, die overgang van 31 December op 1 Januari: Wat verandert er dan eigenlijk? Ach, feitelijk niets dan de datum, en in plaats van 1956 gaan we 1957 schrijven boven onze brieven. Is het zo ook niet bij het afscheid van een predikant? Tot nog toe schreven we Ds. Van Roon in de lijst der predikbeurten en straks staat er Ds. Bezemer — maar het Woord Gods blijft hetzelfde. Maar toch is er ook nog een andere kant. Deze ure is immers ook een afscheidsdienst, afscheids-prediking. Dat wil zeggen: er is toch ook iets persoonlijks. ’t Is immers een bepaalde predikant, die in een bepaalde gemeente voorgaat en die zich nu los gaat maken. D’r is een mens, die losgemaakt wordt van andere mensen; mensen, met wie hij zozeer verbonden is. En dat kost moeite, erg veel moeite. ’t Is geen wonder, dat de Fransen een spreekwoord hebben: partir c’est mourir un peu; scheiden is een beetje sterven. We hebben samen ook zoveel meegemaakt deze jaren; ik noem alleen maar 1 Februari 1953...: ja, er zijn banden gelegd, vele en hechte. Misschien zult u bij uzelf vragen: ja maar, waarom gaat u dan naar Ermelo? Waarom blijft u dan niet in Zierikzee? Ik kan u verzekeren, gemeente, dat wij het hier heus niet moe zijn, en dat ik ook niet denk hier uitgewerkt te zijn, want dat ben je niet zo gauw. Nee, juist omgekeerd: d’r ligt hier nog werk genoeg. En we hebben Zeeland en Schouwen-Duiveland en bijzonder Zierikzee lief gekregen; lief, meer dan we nu kunnen zeggen. ’k Heb niet voor niets vijfmaal voor een beroep naar elders bedankt... Naar Alblasserdam, Wageningen, Rotterdam, Zoetermeer en Leusden zijn we niet gegaan. Maar toen kwam Ermelo, en dan moet ik u twee dingen vertellen. De laatste dag - ’t was een Zaterdag — van de termijn waarin ik moest beslissen, waren we met vakantie in onze eerste gemeente Kortenhoef. ’s Middags was ik gewend om aan tafel bij onze gastheer te lezen. ’k Sloeg ook die dag de bijbel open, zomaar ergens, en las in Lucas 6: ,,Oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden; verdoemt niet, en gij zult niet verdoemd worden; laat los en gij zult losgelaten worden.” En toen... ja toen sprak dat woord me zó aan, dat het me duidelijk werd: laat los, je moet Zierikzee loslaten en naar Ermelo gaan... Zaterdagsavonds nam ik het beroep aan. Maar toch kwam telkens weer de vraag: was het wel goed ...? Toen kwam de Zondag. ’k Had ’s morgens gepreekt in Aalsmeer, en ’s avonds was ik vrij. In Kortenhoef was die avond geen dienst, en daarom ging ik naar Hilversum: ’k Wilde graag Ds. Veldkamp nog eens horen, die kent u wel van de lezingen, die hij hier gehouden heeft. Zo zaten we in de kerk en Ds. Veldkamp preekte uit Openbaringen. Hij begon zijn preek: gemeente, deze laatste vakantieweek was ik in Ermelo, op het graf van de bekende Ds. Witteveen... en hij vertelde daar het een en ander van. Wonderlijk, dat ik nou hier iets over Ermelo moest horen. Toen kreeg ik er vrede mee. Ja: zó was het toch Gods weg. Daar in Ermelo wachtte een nieuwe taak voor me om te arbeiden in Gods wijngaard. En nu is dan vanmiddag de ure van het afscheid van Zierikzee gekomen. O, nee, ’k mag niet te persoonlijk worden; ’t moet vooral Dienst des Woords zijn. ’t Gaat niet om de vertrekkende dominee, maar om de Here en Zijn Woord. Maar toch kunnen we de prediking weer niet los maken van de persoon, die preekt. Wel, gemeente, nu ik dan voor ’t laatst als uw eigen predikant u voorgaan mag; nu ik de prediking van zes en een half jaar onder u vanmiddag mag afsluiten, en als het ware een samenvatting, de hoofdinhoud zoek te geven, dan ga ik u het Woord bedienen uit Johannes 3 : 36: ,,Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. Dat past goed voor een afscheidsprediking. Want onze tekst is eigenlijk ook een afscheidstekst. ’t Is het afscheidswoord, de laatste prediking van Johannes de Doper, wanneer hij als profeet aan het getuigen is. In de Schrift lezen we later nog wel tweemaal van Johannes de Doper. Eerst bij koning Herodes, als hij de koning terecht wijst inzake zijn huwelijk en zijn verhouding tot zijn schoonzuster; en dan later als hij vanuit de gevangenis die vraag aan de Here Jezus laat stellen: bent U nou degene die komen zou, of verwachten wij een ander? Bent U nou de echte Messias? Maar waarom zit ik dan in de gevangenis? Doch deze beide keren is het geen publieke prediking meer. Nee, hier, in Johannes 3, hier vinden we de laatste prediking van Johannes de Doper; hier spreekt hij in zijn volle kracht als profeet, als spreekbuis Gods; hier staat hij in de volle bediening des Woords; hier is hij ,,de stem, die roept”; de richtingaanwijzer naar Jezus toe (Joh. 1: 23). Ja, dàt was hij — Johannes de Doper, de voorloper van de Messias, de heraut van de Koning: hij was alleen maar stem, spreekbuis, richtingaanwijzer. ’t Ging niet om hèm, maar om Christus ná hem. Hij wees niet op zichzelf, maar op Jezus, ’t Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt. Hij getuigde zelf: ,,Hij — Jezus — moet wassen, en ik — Johannes — moet minder worden” (vs 30). Wel, deze Johannes geeft hier in ons teksthoofdstuk zijn laatste getuigenis, geeft hier een samenvatting van zijn boodschap en komt tot de conclusie: ,,Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, doch de toorn Gods blijft op hem.” Broeders en zusters: zo heb ik ook willen zijn deze zes en een half jaar in uw midden. ’t Ging niet om mij, maar om de Here. ’k Heb niet mezelf aangeprezen, maar mijn Heiland. ’k Heb een richtingaanwijzer willen zijn naar Jezus toe; ’k heb u mogen helpen de Here Jezus te vinden. En mijn grootste vreugde en reden tot dankbaarheid is, dat er inderdaad broeders en zusters tegen mij en mijn vrouw gezegd hebben: U bent voor ons het middel geweest om de Here ]ezus te vinden; u hebt mij mogen helpen mij bij mijn Heiland te brengen. En nu ik dan vanmiddag voor het laatst als uw eigen predikant mag voorgaan om van de Here Jezus te getuigen en het Woord Gods te bedienen, wil ik u als samenvatting als hoofdinhoud, als conclusie van zes- en een half jaar werken en prediken dat woord van onze tekst doorgeven, die zelfde conclusie als van Johannes de Doper: ,,Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” Weet u, wat hier zo duidelijk is: die twee wegen, de weg ten leven en de weg ten dode. D’r zijn tweeërlei mensen: die geloven en die niet geloven. D’r is tweeërlei einde: eeuwig leven of eeuwig verloren zijn. Dat wil ik vanmiddag nog eens nadrukkelijk zeggen: broeders en zusters, de Schrift leert géén happy end voor iedereen; de bijbel zegt niet, dat alles straks op z’n pootjes terecht zal komen; het Woord Gods heeft géén plaats voor de gedachte aan een algemene verzoening zo in de zin van: alle mensen zijn zondaren, maar Jezus stierf voor alle mensen aan het kruis en verzoende voor allen de zonde, dus worden alle mensen ook wel weer zalig; maak je dus maar niet bezorgd, want God is liefde! Nee, niks daarvan. Doch heel nadruk- kelijk zegt het Woord van God: d’r zijn twee wegen, d’r is tweeërlei leven, d’r is tweeërlei einde, d’r is tweeërlei eeuwig lot: ,,Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoor- zaam is, die zal het leven niet zien, doch de toorn Gods blijft op hem.” Als wij over dit woord nadenken en zo ons tekstwoord nader gaan ontvouwen, dan worden wij vanzelf bij drie gedachten bepaald: 1. Het geloof in de Zoon; 2. Het leven door de Zoon; 3. De dood buiten de Zoon. 1. Het geloof in de Zoon Zo staat her in onze tekst: Die in de Zoon gelooft... Het echte geloof, het ware geloof, dat de bijbel ,,geloof” noemt, dat is geloof-in-de-Zoon; geloof in de Here Jezus Christus; in Jezus, als Borg en Middelaar; in Christus, als Verlosser en Zaligmaker. Geloof is wat de Catechismus in Zondag 7 geloof noemt: een weten, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard; maar dan ook: een vast vertrouwen dat de vergeving der zonden en het eeuwige leven voor mij is, enkel om des Midd’1aars bloed. Die in de Zoon gelooft. ’k Zou u willen vragen, broeders en zusters, hoe staat het met uw geloof? Gelooft u zó, gelooft u in Hem? Gelooft u in de Here Jezus Christus? Weet u, dat Hij uw Heiland en Zaligmaker is? Ziet u: daarop komt het aan, gemeente! Daarvan hangt ’t af, ’t leven, het eeuwige leven; of de dood, de eeuwige dood. Zo zegt onze tekst het immers: ,,Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die za1het leven niet zien, doch de toorn Gods blijft op hem.” Het geloof in de Zoon. Dat is niet hetzelfde als zo in het algemeen geloof-in-God. Ach, dat heeft iedereen nog wel. Je moet net al heel onverschillige mensen hebben, maar anders hoor je toch al gauw: Ja, maar ’k geloof wel dat-er-een-God-is. Maar weet u: Jacobus zegt in zijn brief : dat geloven de duivelen ook en zij sidderen (2 : 19). Het geloof in de Zoon is ook niet het geloof zo in de Voorzienigheid. Ach, die haalde Hitler er ook nog wel bij. Het is niet het geloof in een Opperwezen, in een hogere macht-die-boven-je-staat, de Almachtige; dat hoor je ook zo veel: moge de Almachtige... Het is niet het geloof in onze lieve Heertje... Nee, daarmee schieten we allemaal niet op. Dat is niet het geloof, wat de Schrift geloof noemt. Het bijbelse geloof is een levensbetrekking tussen God en mens; is een verhouding tussen de Here Jezus en mij; is een verbonden zijn met de Heiland. Het ware, het echte, het zaligmakend geloof is het geloof in de Zoon: dat je ‘hart van Jezus is’. Dat ware geloof is niet iets van de mens zelf; dat is niet een zaak, die de mens zelf verzint. O nee, dat ware, dat zaligmakende geloof, dat geloof in de Zoon is een gave Gods; dat werkt de Heilige Geest in het hart van de mens. Daarom is het zo belangrijk, dat ons tekstgedeelte in Johannes 3 staat. Johannes 3 begint immers met die ontmoeting tussen Jezus en Nicodemus. Nicodemus, dat is die overste der Joden: een achtbaar mens, een gelovige man, een godsdienstige man; en die komt in gesprek met Jezus en dan zegt de Heiland: Wil het met jou goed worden, Nicodemus, dan kom je er niet met jouw godsdienstigheid, maar dan moet er wat anders gebeuren: je hart moet veranderd worden, je moet wederom geboren worden, van boven af geboren worden; de Heilige Geest moet eraan te pas komen. Want: ,,tenzij een mens wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien” (vs 3). Ja, van boven moet het alles komen. Johannes zegt het ook in ons tekstgedeelte: ,,die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde; die uit de hemel komt, is boven alles” (vs 31). En ik denk ook aan dat woord van de apostel Paulus: ,,de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen” (1 Korinthe 2). Van boven moet het alles komen; de Heilige Geest moet het doen en het werken en het geven. Maar --en dat mogen we nooit daarbij vergeten: ik moet geloven; wij worden geroepen tot geloof en bekering en overgave. Dat is de boodschap van Johannes 3. Ik geloof, gemeente, van harte in de waarheid van de Heilige Schrift: de hele bijbel is Gods Woord, ontwijfelbaar en onfeilbaar; houdt u dat vast, broeders en zusters, houdt u dat vast als een zeker pand! De hele bijbel Gods Woord. En ik geloof ook in de compositie van de Heilige Schrift: ook de volgorde van die onderscheiden  stukken is het werk van de Heilige Geest. Dat is het rijke van Johannes 3. Het begint met de wedergeboorte: de Heilige Geest moet het doen. Doch dat maakt de mens niet lijdelijk. Dat zij verre, zou Paulus zeggen. In het vervolg van het hoofdstuk wordt met het voorbeeld van de koperen slang uit de woestijntijd van Israël duidelijk gemaakt, dat de mens mag en moet opzien naar die koperen slang op die paal om genezen te worden: ,,en gelijk nu Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die in Hem gelooft (d.i. naar Hem uit de verlorenheid van zijn eigen leven vertrouwend en biddend opziet) niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe”(14-16). Dat is het geheimenis van het geloof, het heilgeheim dat Gods vrinden naar Zijn vreêverbond getoond wordt (gelijk we gezongen hebben met Psalm 25): Gòd geeft het, maar ik moet het doen; de Heilige Geest werkt het, maar de mens moet daarom werken. Zo zegt immers de apostel het: werkt uws zelfs zaligheid met vrees en beven, want het is God, die in u werkt (Philipp. 2 : 12). Hier is ook de plaats van het gebed. Wij mogen en daarom moeten we bidden, vragen om geloof en geloofs- versterking. Doet u dat toch steeds? Is het met uw gebedsleven in orde? En dan wil de Here, dat wij de middelen der genade om tot geloof te komen en om in het geloof te blijven, gebruiken: het bijbellezen en de kerkgang. ’k Ben dankbaar, gemeente, voor de goede opkomst in de kerkdiensten de afge1open jaren. Zult u daarin ook getrouw blijven, gemeente? Die in de Zoon gelooft. Broeders en zusters: hoe staat het bij u met dat geloof? Met uw geloof in de Zoon? Met uw zijn van de Here Jezus? Nee, ’k vraag u niet: bent u godsdienstig? ’k Vraag u niet: bent u een mens-van-de-kerk? Bent u gedoopt, bent u belijdend lidmaat, komt u aan het Avondmaal, doet u wat voor de kerk? O, ’t is allemaal fijn als u dan ja zegt, dat is allemaal erg be1angrijk. Maar nòg belangrijker, de  grote vraag is een andere, de levensvraag is: gelooft u in de Zoon? Heeft de Heilige Geest uw hart al veranderd? Is er met u echt iets gebeurd? Bent u wedergeboren, bent u bekeerd? Bent u er echt een van de Here Jezus? Kunt ge het mee-zeggen, mee-zingen, of mee-stamelen wat mij betreft met Zondag I van de oude Heidelberger: ,,dit is mijn enige troost, dat ik met lichaam en ziel, voor leven en sterven, voor tijd en eeuwigheid het eigendom ben van de Here Jezus Christus, die mij gekocht en verlost heeft met Zijn dierbaar, verzoenend bloed.” Ziet u, broeders en zusters, dan pas is het goed met u. Want van dit geloof, het geloof-in-de-Zoon hangt zoveel af, zóveel, ja alles! Immers onze tekst gaat verder en zegt dan: Die in de Zoon gelooft, die hééft het eeuwige leven. Dat brengt me tot de tweede gedachte: Wilt u de gehele preek lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in het Gemeentehuis, Laan van St. Hilaire, Zierikzee in de studiezaal. Het catalogusnr. is 5512. Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur. Op donderdagavond tussen 18.00 en 21.00 uur. Vooraf aanvragen via 0111-452320 of via gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl .
Twee wegen
Terug naar Ds. J.P. van Roon